Acht ontmoetingen met pater Pedro Arrupe sj

Op 19 januari 2008 werd Adolfo Nicolás door de 35e Algemene Congregatie tot generaal overste en opvolger van Peter-Hans Kolvenbach gekozen. Hij vertelt hier zijn persoonlijke herinneringen aan Pedro Arrupe. De tekst dateert van 14 november 2007, de honderdste verjaardag van de geboorte van Arrupe, en verscheen in de elektronische nieuwsbrief van de Australische jezuïeten.

Lees verder
Acht ontmoetingen met pater Pedro Arrupe sj

Op 19 januari 2008 werd Adolfo Nicolás door de 35e Algemene Congregatie tot generaal overste en opvolger van Peter-Hans Kolvenbach gekozen. Hij vertelt hier zijn persoonlijke herinneringen aan Pedro Arrupe. De tekst dateert van 14 november 2007, de honderdste verjaardag van de geboorte van Arrupe, en verscheen in de elektronische nieuwsbrief van de Australische jezuïeten.

De eerste keer ontmoette ik hem niet echt. Ik zag hem. Het was eind 1952 of begin 1953. Ik was zeventien en zat in mijn laatste jaar middelbare school in Madrid. Hij hield een lezing over zijn ervaringen in Hiroshima na de atoombom. Het speciale auditorium zat afgeladen vol. Ik moest op een trap zitten. Op dat ogenblik had ik al besloten jezuïet te worden. Pater Arrupe was de grote missionaris, een nationale held, een man van vuur.

De tweede keer was in Japan in 1961. Ik had hem bijna vier jaar als provinciaal. Ik herinner me zijn toespraken tot jezuïeten in opleiding. Hij stond nog altijd in vuur en vlam. Hij deed erg zijn best om ons te beschermen tegen de gevaren van het Japan van die tijd, en deed nog meer zijn best om de Japanse provincie op te bouwen. Hij moest geld inzamelen, jezuïeten uit de hele wereld rekruteren. Dat hield hem weg van ons, uitgezonderd de visite. In die tijd was ik zijn persoonlijke kapper; weinig te knippen, maar veel te horen. Hij was een warme persoonlijkheid en kon heel goed gesprekken voeren.

Dan kwam Rome, 1970. Hij was al pater Generaal en ik worstelde mij in het Collegio Bellarmino door een doctoraatsproefschrift heen. Overeenkomstig de traditie sprak de generaal ieder jaar de kandidaten voor het doctoraat toe. De eerste dertig minuten waren de toespraak van een visionair. Prachtig en geïnspireerd: de tekenen van de tijd, de postvaticaanse kerk en de uitdagingen van een nieuwe wereld die daagde. De tweede helft was een anticlimax; hij voelde dat hij theologisch moest verantwoorden wat hij ons verteld had, en hij kon het niet. Zoals bij Ignatius, liepen Arrupe’s visie en intuïtie vooruit op zijn theologie, goddank.

We ontmoetten mekaar opnieuw in Hong Kong in 1972. Colloquium II was een poging om 28 “veelbelovende” jonge jezuïeten uit Oost en West samen te brengen en vooruit te blikken naar de toekomst van de Sociëteit. In feite werkte het niet op die manier. Maar het bracht vrucht voort. Arrupe sprong parachute in het gebeuren en bleef drie dagen bij ons. Japan had hem veranderd. Hij wilde dat het Oosten een impact zou hebben op de rest van de Sociëteit. Hij deelde zijn bekommering met ons en sprak opnieuw, heel duidelijk, zijn ignatiaans hart uit en zijn passie voor de jezuïetenroeping en –levenswijze. De kern van zijn betoog ging over gehoorzaamheid en hij stelde met klem: “Als er geen gehoorzaamheid is, krijgen we chaos in de Sociëteit.” In zijn enthousiasme sprak hij chaos op zijn Spaans uit, wat in het Engels erg lijkt op cows (koeien). Je kunt je de verwarring voorstellen bij de Engelstaligen onder ons. Tijdens de pauze deed de vraag de ronde: “Waar kwamen die koeien vandaan?”

Daarna kwam het schiereiland Maleisië in 1980. Het hoogtepunt van de vergadering van hogere oversten was de eucharistieviering in de Franciscus Xaveriuskerk in Malacca. Het decor was perfect: een vervallen kerk zonder dak met een vervallen lege ruimte waar het lichaam van Xaverius gelegen had en waaruit het gestolen was (zo althans gaat het verhaal). Arrupe was door de jaren van onbegrip en wantrouwen vanwege de Heilige Stoel heen gegaan. De 32e Algemene Congregatie en de daaropvolgende jaren waren hoge zee geweest. Arrupe’s homilie die dag spitste zich toe op de laatste maanden van Xaverius, zijn gevoel van verlatenheid, mislukking, eenzaamheid op het eiland Sancian. De heilige stond nergens meer en werd in zijn lichaam het mysterie van het kruis gewaar. Deze homilie liet ons allen een glimp opvangen van zijn hart en van de ignatiaanse spiritualiteit die we vroeger hadden geleerd en die geïncarneerd werd in Don Pedro. Het was tevens een profetische anticipatie van komende dingen. 

In 1981 bezocht hij de Filippijnen. Hij bekoorde staf en cursisten van het East Asian Pastoral Institute, die het voorrecht hadden naar hem te luisteren. Het vuur was er nog altijd, evenals zijn openheid en visionaire kijk op evangelisering. Ik kreeg de kans een wandelingetje van een paar minuten met hem te maken tijdens een van zijn zeer zeldzame pauzes. Dat was in Angono. Hij liet me aanvoelen hoezeer de Sociëteit hem ter harte ging en bracht alles samen in zijn laatste brief over Liefde. Het was zijn laatste woord. Hij was klaar om te gaan. De volgende dag vloog hij naar Bangkok en van Bangkok naar het ziekenkwartier.

Drie jaar later, in 1984, bezocht ik hem in Rome. Ik kon Franciscus Xaverius aan het strand naar het Chinese vasteland zien staren. Don Pedro brandde nog altijd, verlangde in gesprek te treden, te inspireren, te bemoedigen, zijn zending voort te zetten in elk van ons. Hij straalde nog altijd warmte uit, hoewel hij niet kon spreken, ondanks de frustratie geketend te zijn, ondanks de pijn van het moment.

De laatste ontmoeting was heel kort, opnieuw in Rome. Wij hadden een congregatie van procuratoren in 1987. We konden niet met hem praten. Zijn licht was aan het wegdeemsteren, hoewel het nog vier jaar zou duren vooraleer het helemaal zou uitgaan. Wij konden alleen getuigen zijn van zijn lijden, rustig, in gebed, in dankzegging. Wij aanschouwden het einde van een leven van totale consequentie, van grote liefde, van een toewijding die geen voorwaarden of reserves kende.

Na dit laatste bezoek hoorde ik het volgende verhaal. Een oude Japanner die van een jongere pater Arrupe onderricht gekregen had en door hem gedoopt was, haalde herinneringen op: “Ik vroeg om gedoopt te worden, niet omdat hij een goed catechist was; niet omdat ik begreep wat hij zei (in feite begreep ik er zo goed als niets van); niet omdat hij me wilde binnenhalen… Maar wegens de Goedheid van zijn persoon. Als het christendom, zo dacht ik bij mezelf, zulke kwaliteit in een mens kan voortbrengen, zal het ook wel voor mij goed zijn.”

Adolfo Nicolás sj