Van spiritualiteit naar pedagogiek
Van spiritualiteit naar pedagogiek
In de Geestelijke Oefeningen gebruikt Ignatius voor de meeste beschouwingen – vier tot vijf per dag – dezelfde methode. De kern van deze methode staat bekend onder de naam compositio loci wat zoveel betekent als ‘de actieve voorstelling van de plaats van het gebeuren’. Gezien het belang van deze methode binnen de Geestelijke oefeningen is een goed begrip ervan essentieel. Ignatius licht zelf deze methode toe:
‘Eerste inleiding. De plaats zien. Een compositie. Opmerking: in een beschouwing of aanschouwelijke overweging, zoals het beschouwen van Christus onze Heer, die aanschouwelijk is, zal ik bij de compositie met mijn innerlijk aanschouwingsvermogen de concrete plaats zien waar zich afspeelt wat ik wil beschouwen. Met concrete plaats bedoel ik bijvoorbeeld een tempel of een berg, waar Jezus Christus of Onze-Lieve-Vrouw zich bevindt, naargelang van wat ik wil beschouwen … (G.O. 47)
Nog iets uitgebreider luidt het aldus:
‘De plaats zien. Een compositie. Met het innerlijk aanschouwingsvermogen de weg zien van Nazareth naar Betlehem en nagaan hoe lang en breed hij is en of hij vlak is of over dalen en heuvels loopt. Ook kijken naar de plaats of de grot van de geboorte: hoe groot of hoe klein zij is, hoe laag of hoe hoog en hoe zij is ingericht. […] Luisteren naar wat de personen zeggen […] Ruiken met de reuk en smaken met de smaak […] Betasten met de tastzin, zoals de plaatsen omarmen en kussen waar de personen lopen …’ (G.O. 112-125)
Ignatius voegt in het volgend citaat aan deze methode nog een dimensie toe:
‘Ik maak me tot een knechtje, onbeduidend en onwaardig, en ik kijk ze aan, aanschouw ze en dien ze waar het nodig is, alsof ik erbij was …’ (G.O. 114)
Zelfs bij een meditatiestof die eerder op gedachten is gericht, zal Ignatius toch proberen om de gedachten in beelden om te zetten:
In een niet-aanschouwelijke overweging, zoals deze hier over de zonden, zal ik bij de compositie met mijn innerlijk aanschouwingsvermogen zien en nagaan hoe mijn ziel in een vergankelijk lichaam gevangen is en hoe heel het samenspel van ziel en lichaam als het ware verbannen is op deze aarde tussen wilde dieren. (G.O. 47b)
Vooreerst valt op hoezeer Ignatius de zintuigen betrekt bij de contemplatie. Het gaat hier evenwel niet om onze uiterlijke maar wel om onze innerlijke zintuigen: het is als het ware ‘een kijken met gesloten ogen’. Meestal zal de mens immers tijdens het gebed zijn ogen sluiten – net zoals iemand die naar mooie muziek luistert soms de ogen sluit om geconcentreerder te kunnen luisteren. Ignatius noemt dit het innerlijk aanschouwingsvermogen. Hij past het toe op alle zintuigen. We zouden dit ook het verbeeldingsvermogen kunnen noemen, indien we maar verbeelding en inbeelding niet met elkaar verwarren, want de verbeelding die Ignatius voorstelt blijft altijd verankerd in een Evangelietekst die getrouw gevolgd wordt. De grondslag blijft een ‘waarheidsgetrouwe geschiedenis’ (G.O. 2a). Het gaat dus niet om een fantasierijke afdwaling van een tekst maar om zijn zintuiglijke aanschouwelijkheid.
Vervolgens valt op hoezeer Ignatius het concrete benadrukt. Hij wil dat we ons actief de plaatsen van het gebeuren zo concreet mogelijk voorstellen. Gebaseerd op de tekst die beschouwd wordt en met behulp van de bondige inleiding vanwege de retraitebegeleider probeert de retraitant zich het gebeuren ‘in te prenten’. Ignatius verwacht blijkbaar een groter heil van een beschouwing die concreet en zintuiglijk is dan van een overweging die vooral rationeel of intellectueel wil begrijpen. Dit neemt niet weg dat rationelere meditaties en affectievere contemplaties binnen hetzelfde gebedsuur elkaar kunnen afwisselen en verrijken. De methode van de compositio loci verhoopt dus een andere impact dan die van de studie. Ze doet meer een appel op het gevoel, het handelen en de wilskracht en in mindere mate op het verstand.
Tenslotte valt op dat Ignatius in deze methode de biddende mens oproept om actief deel te nemen aan de handelingscompositie. Men moet zelf deel worden van het gebeuren en geen afstandelijke buitenstaander blijven. Zo wordt de retraitant in de contemplatie van Kerstmis uitgenodigd om zélf bij de kribbe te dienen, net zoals hij later zal opgeroepen worden om zelf Jezus op al zijn wegen te volgen. De methode van de compositio loci houdt een dramatisering in van het gebeuren: men neemt plaats midden in het gebeuren en wordt er een aandachtige deelnemer van. Om dezelfde reden gebruikt Ignatius voortdurend ook de tegenwoordige tijd als hij over het Evangelie spreekt: het Evangelie gebeurt hier en nu.
De methode van de compositio loci wil door deze zintuigelijke, concrete en actieve betrokkenheid sterkere innerlijke bewegingen en emoties – ‘afecciones’ en ‘mociones’ in de taal van Ignatius – bij de retraitant opwekken. De methode beoogt immers het versterken van het verlangen om Jezus concreet en daadwerkelijk na te volgen. Haar doelstelling is het maken van existentiële levenskeuzes die voortkomen uit een verinnerlijkt en langzaam gerijpt verlangen.
Trouw aan onze overtuiging dat we de ignatiaanse pedagogie het best kunnen begrijpen als een parallel met de Geestelijke Oefeningen, willen we nu verkennen wat de compositio loci voor ons onderwijs kan inhouden: hoe groeide uit een gebedsmethode een onderwijsmethode ?
Toen in de zestiende eeuw de jezuïeten met secundair onderwijs begonnen, was dat als antwoord op een grote nood aan een vernieuwd secundair onderwijs in Europa. De colleges beantwoordden aan een daadwerkelijk tekort en kenden onmiddellijk succes. Ignatius kon als algemene overste nauwelijks de vraag vanwege talloze Europese steden volgen. Nochtans beschikten de jezuïeten nog niet over een pedagogisch handboek of over een uitgeschreven methode. Veel was nog improvisatie. Hun scholen kregen wel een grote pedagogische vrijheid. Er werd van de leraren alleen verwacht dat ze zouden lesgeven zoals ze hadden leren bidden: met enthousiasme en met een grote persoonlijke betrokkenheid en inzet. De gebedsmethode van de compositio loci werd de basis van hun aanschouwelijk en op de wereld betrokken onderwijs.
Historici beklemtonen dat de jezuïeten onder meer vernieuwend en succesvol waren omdat ze een aanschouwelijk en interactief onderwijs aanboden. Ze wilden bereiken dat de leerlingen zich meer betrokken voelden bij de lessen. Het ging er niet slechts om verstandelijk te beamen wat het leerboek voorschreef, maar veeleer om het opbouwen van persoonlijk inzicht en om een ‘affectieve en effectieve’ dynamiek. Onderwijs had een persuasieve bedoeling.
De middelen om dat doel te bereiken haalden de jezuïeten o.m. uit de methode van de compositio loci. Ze gebruikten plaatboeken en doorspekten hun lessen met voorbeelden en anekdotes. De jongeren bleken ontvankelijker te zijn voor een leerstof waarbij ze zich iets concreets konden voorstellen. De zoektocht naar aanschouwelijke pedagogische hulpmiddelen leidde tot grotere creativiteit en gedrevenheid. Karel Porteman, professor emeritus aan de KU-Leuven en autoriteit in de Vlaamse en Nederlandse literatuur van de zestiende en zeventiende eeuw – spreekt in zijn betoog over het jezuïetentoneel terecht over de ‘affectisering en sensualisering’ van het onderwijs in Vlaanderen o.i.v. de jezuïetenpedagogie. Voorbeelden zijn legio: de retoriek wordt minder schools, maar meer als effectief spreken aangewend; naast het Neolatijn wordt de eigen volkstaal ingevoerd om dichter bij het gemoed van de jongeren te blijven; men ontwerpt prenten en emblemata om de leerstof ook te kunnen tonen; muziek, lied, koor en concert krijgen een belangrijke rol toebedeeld en het publieke toneel wordt als het hoogtepunt van een schooljaar aangevoeld en gevierd. Deze hele tendens tot dramatisering blijkt ook uit vormen van multimediaal totaalspektakel waarvoor men grote en inventieve middelen niet schuwt. De colleges blijven geen eilanden maar worden eerder culturele centra, zodat ook de ouders en de andere burgers van de stad bij het collegegebeuren betrokken geraken.
De kracht en de innerlijke dynamiek van aanschouwelijkheid en dramatisering hadden de jezuïetenleraren geleerd in de lange gebedstijden van hun opleiding. We denken dat in onze nieuwe tijd de pedagogische intuïtie van de compositio loci nog steeds kan toegepast worden en werkzaam blijft. Concrete aanschouwelijkheid en dramatisering lijken me ook vandaag nog een goed middel om de lessen te verlevendigen en het ‘affectieve’ leerproces te bevorderen.
‘Niet het vele weten verzadigt en voldoet de ziel, maar het innerlijk voelen en smaken’ (G.O. 2);
Ignatius wijst op een evolutie, een groei binnen de methode van de compositio loci: naarmate de retraitant er meer in geoefend wordt, vermindert de behoefte aan verhalen en beelden en wordt de beschouwing geestelijker en innerlijker. Ignatius spreekt hier over het ‘aangeraakt worden van de ziel’. De methode van de compositio loci leidt zodoende tot meer innerlijke groei en contemplatie. Het centrale woord wordt allengs ‘de ziel’, d.w.z. het meest inwendige en diepste van een mens. De zintuigen van de verbeelding worden een weg naar een beeldlozere contemplatie die deze ‘aanraking van de ziel’ verlangt en opzoekt.
De vele getuigenissen van een ‘gedramatiseerd en aanschouwelijk’ jezuïetenonderwijs mogen ons niet uit het oog laten verliezen dat adolescenten ook ontvankelijk kunnen zijn voor een meer innerlijk smaken van bijvoorbeeld een roman of een gedicht. Ze bezitten een groeiende verbeeldingskracht. Vandaar dat het soms aangewezen is om net niet langer concrete voorbeelden of illustraties te blijven geven. De verfilming van een roman kan in bepaalde omstandigheden zelfs storend en ontgoochelend werken omdat ze de verbeeldingskracht en de verinnerlijking van de lezer – ook de jonge lezer – teniet doet. Pedagogische middelen moeten aangepast worden aan de leeftijd en de spirituele ontwikkeling van de leerlingen. Ze zijn nooit een absolute waarde op zichzelf, los van een reële leersituatie. Hun toepassing moet ruimte scheppen voor verinnerlijking.
Guy Dalcq
Verder lezen over ignatiaanse pedagogiek: