Gehoorzaamheid, kordaat én mild

Ignatius was heel kordaat wat de gehoorzaamheid betreft en tegelijk mild voor zijn medebroeders. In Portugal loopt het niet goed met de jonge Sociëteit. Het is het eerste land dat als ‘jezuïetenprovincie’ werd ingericht, en Simon Rodriguez, zelf Portugees en een van de eerste gezellen van Ignatius, werd er door hem tot provinciaal benoemd. Rodriguez was echter teveel bezig met eigen zaken, vooral met zijn relaties met het hof, om de hem toevertrouwde provincie goed in handen te nemen. Iedereen ging er dan ook zijn eigen weg en deed wat hem zinde. Aan de hand van enkele brieven gaan wij zien hoe Ignatius hierop reageerde. Heel kordaat zal hij laten horen wat hij van de Sociëteit verwacht, vooral op het vlak van de gehoorzaamheid, de enige weg om onze inzet af te stemmen op Gods eigen werkzaamheid in deze wereld. Hij zal dan ook, in december 1551, Simon Rodriguez afzetten als provinciaal. Maar tegelijk blijft hij heel mild ten overstaan van deze wapenbroeder van de eerste jaren. Aan Jacques Miron, die hij in zijn plaats benoemd heeft, schrijft hij de volgende brief (brief n° 3104; december 1552), nadat hij zich eerst, door een ‘visitator’, op de hoogte heeft laten brengen van de situatie aldaar.

Lees verder

Ignatius was heel kordaat wat de gehoorzaamheid betreft en tegelijk mild voor zijn medebroeders.

In Portugal loopt het niet goed met de jonge Sociëteit. Het is het eerste land dat als ‘jezuïetenprovincie’ werd ingericht, en Simon Rodriguez, zelf Portugees en een van de eerste gezellen van Ignatius, werd er door hem tot provinciaal benoemd. Rodriguez was echter teveel bezig met eigen zaken, vooral met zijn relaties met het hof, om de hem toevertrouwde provincie goed in handen te nemen. Iedereen ging er dan ook zijn eigen weg en deed wat hem zinde. Aan de hand van enkele brieven gaan wij zien hoe Ignatius hierop reageerde. Heel kordaat zal hij laten horen wat hij van de Sociëteit verwacht, vooral op het vlak van de gehoorzaamheid, de enige weg om onze inzet af te stemmen op Gods eigen werkzaamheid in deze wereld. Hij zal dan ook, in december 1551, Simon Rodriguez afzetten als provinciaal. Maar tegelijk blijft hij heel mild ten overstaan van deze wapenbroeder van de eerste jaren. Aan Jacques Miron, die hij in zijn plaats benoemd heeft, schrijft hij de volgende brief (brief n° 3104; december 1552), nadat hij zich eerst, door een ‘visitator’, op de hoogte heeft laten brengen van de situatie aldaar.

Langs het verslag van Dr. Torres, die ik naar het koninkrijk Portugal gezonden heb om jullie in mijn plaats een bezoek te brengen in de Heer, verneem ik dat het aan een aantal medebroeders, en niet alleen maar aan enkelen, duidelijk ontbreekt aan die deugd die de meest noodzakelijke en de meest essentiële is voor onze Sociëteit, en waarin wij moeten zoeken uit te munten. (…). Het gaat om de deugd van eerbied, van ontzag en van volmaakte gehoorzaamheid aan de oversten, die de plaats bekleden van Christus onze Heer, of beter nog, langs de oversten om, aan de goddelijke Majesteit zelf.

U weet genoeg hoe ik het als mijn plicht beschouw, en ook de gewoonte heb deze deugd aan te wakkeren bij mijn medebroeders, om te beseffen hoezeer het me raakt wanneer ik verneem dat sommigen onder hen, zonder de minste eerbied, aan hun overste zeggen : “dit mag u mij niet opleggen”, of “het past niet dat ik dit doe”, of dat er anderen zijn die gewoon weigeren te doen wat hun gevraagd wordt. (…). Dit is zo ver gekomen door de fout van een iemand die hiertegen had moeten ingaan maar het niet gedaan heeft. God moge het hem vergeven. Het ware inderdaad veel beter geweest enkele aangetaste ledematen te verwijderen uit het lichaam van de Sociëteit, en aldus de andere leden gezond te houden, dan hen door hun voorbeeld en hun gepraat zovele anderen te laten verpesten. (…)

Ik leg u derhalve het volgende op, aan u persoonlijk en in naam van de heilige gehoorzaamheid. Zo iemand weigert te gehoorzamen, en niet alleen aan u, maar aan gelijk welke plaatselijke overste of rector in Portugal, dan zult u één van deze twee zaken doen. Ofwel stuurt u hem weg uit de Sociëteit, ofwel stuurt u hem naar Rome, voor zover u van mening bent dat deze verplaatsing hem kan helpen om terug een trouwe dienaar te worden van Christus onze Heer. (…). Ginder bij jullie iemand hebben die geen echte zoon is van de gehoorzaamheid past helemaal niet voor het welzijn van het land. Men kan niet aannemen dat zulke mensen in staat zijn anderen te helpen, wanneer hun eigen ziel zo stuurloos rondzwalkt, of ook niet dat God onze Heer ze kan gebruiken als instrumenten in zijn dienst en tot zijn eer.

Bij ervaring immers zien wij dat middelmatige talenten, ja, zelfs talenten beneden de middelmaat, dikwijls aanzienlijke en bovennatuurlijke vruchten voortbrengen door het feit dat zij zich bij middel van deze deugd in volledige overgave laten leiden en richten door de krachtige hand van Hem die aan de oorsprong staat van al wat goed is. Daartegenover zien we hoe grote talenten zichzelf ten beste geven, en daarbij niet eens middelmatige vruchten voortbrengen, alleen omdat zij zichzelf leiden, met andere woorden omdat zij zich laten leiden door hun eigenliefde, of tenminste omdat zij zich niet goed laten leiden door God onze Heer, langs de weg van de gehoorzaamheid aan hun oversten. Wat zij bereiken valt dan buiten de krachtige hand van God, die hen niet kan gebruiken als zijn instrumenten. Zij hebben immers zichzelf in eigen handen genomen, hun zwakke, onvaste handen. (…)

Ik heb hier niets aan toe te voegen. Alleen bid ik de goddelijke en opperste Goedheid dat zij aan allen de genade mag verlenen zin te vinden in zijn heilige wil, zodat wij die ook geheel en al volbrengen.

Uw dienaar in de Heer,

Ignatius

 

Kort na zijn brief aan Jacques Miron, de nieuwe provinciaal van Portugal, schrijft Ignatius een lange brief (brief n° 3304; maart 1553) naar alle medebroeders van de Portugese provincie. Hij dringt er nogmaals aan op het belang van de gehoorzaamheid. Zoals wij reeds zagen beschouwt hij deze als een deugd, die enkel kan gedijen op de humus van de nederigheid. Doch de strenge eisen die zij stelt vallen niet zo gemakkelijk te rijmen met onze hedendaagse gevoeligheden. We beperken ons noodgedwongen tot een aantal uittreksels.

Het geeft me veel vertroosting, dierbare Broeders in onze Heer Jezus-Christus, te vernemen hoe Hij die u in zijn barmhartigheid tot deze Sociëteit heeft geroepen, die u erin bewaart en erin leidt tot het gelukzalig einde dat Hij voor zijn uitverkorenen heeft weggelegd, hoe Hij in u ook het vurig en krachtdadig verlangen laat opkomen u in volmaaktheid aan zijn heilige dienst toe te wijden.

Hoewel ik u deze volmaaktheid toewens in alle deugden en in alle geestelijke gaven, is het heel zeker op het vlak van de gehoorzaamheid, veeleer dan in gelijk wat anders, zoals jullie het mij bij andere gelegenheden reeds hebt horen zeggen, dat God onze Heer mij doet verlangen dat u zou uitmunten. Dit niet alleen om haar eigen waarde, (…) maar ook omdat, zoals de H. Gregorius het zegt, “de gehoorzaamheid de enige deugd is die alle andere deugden in het hart voortbrengt en bewaart.” Wanneer zij daar tot bloei komt, zullen de anderen er tot bloei komen en de vruchten voortbrengen die ik u toewens, maar die ook Hij van u verwacht, die door zijn gehoorzaamheid de wereld heeft gered, verloren gegaan bij gebrek aan gehoorzaamheid, Hij die gehoorzaam is geweest tot in de dood, ja, de dood op het kruis (Fil 2:8).

Wij kunnen aannemen dat men in andere religieuze Orden verder gaat dan wij in vasten, nachtwaken, en andere gestrengheden die elkeen zich oplegt overeenkomstig de regel die hij volgt. Maar wat de zuiverheid en de volmaaktheid van de gehoorzaamheid betreft, het verzaken aan eigen wil en het afleggen van het eigen oordeel, daarin verlang ik nadrukkelijk, dierbare Broeders, dat zij die in deze Sociëteit God onze Heer dienen, zouden uitmunten, zodat men aan dit teken haar echte zonen herkent. Daarbij zal men nooit rekening houden met de persoon aan wie men gehoorzaamt, doch in deze Christus de Heer zien voor wie men gehoorzaamt.

Het zijn inderdaad noch de grote voorzichtigheid, noch de grote goedheid, of geen andere uitstekende gaven die God aan de overste geschonken zou hebben, die aan de basis liggen van de plicht hem te gehoorzamen, maar wel het feit dat hij Gods plaats inneemt en bekleed is met zijn gezag. Zo liet het de goddelijke wijsheid zelf horen : “Wie naar u luistert, luistert naar mij, en wie u misprijst, misprijst mij” (Lc 10:16). Integendeel, een geringer doorzicht is geen reden om iemand niet te gehoorzamen in wat hij als overste gebiedt, juist omdat hij diegene vertegenwoordigt die de onfeilbare wijsheid is en die wat zijn dienaar ontbreekt zelf zal aanvullen. Hetzelfde geldt voor een gemis aan goedheid of aan andere deugden. Nadat Christus onze Heer liet opmerken dat “de schriftgeleerden en de Farizeeën op de stoel van Mozes plaats genomen hebben”, voegde Hij er immers aan toe : “Doe en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen, maar handel niet naar hun daden” (Mt 23: 2-3). (…)

Wat ik ook verlang : wees er in uw hart diep van overtuigd dat de eerste graad van gehoorzaamheid, die erin bestaat de ontvangen opdracht uit te voeren, zeer laag is. Hij verdient niet eens de naam niet van deugd, daar hij niet tot de uitmuntendheid ervan reikt. Men moet hiervoor opklimmen tot de tweede graad. Deze bestaat hierin dat men zich de wil van de overste eigen maakt. Aldus wordt het bevel niet enkel effectief uitgevoerd. Er ontstaat tevens een affectieve gelijkvormigheid in het willen en het niet willen. Daarom is het dat de Schrift zegt : “gehoorzamen is beter dan offeren” (1 Sam 15:22.Vvolgens de heilige Gregorius immers “wordt bij het offeren andermans vlees opgedragen, terwijl men in de gehoorzaamheid de eigen wil opoffert.” Aangezien bij de mens deze wil van hoge waarde is, is het offeren ervan, zoals hij die gehoorzaamt het doet tegenover zijn Schepper en Heer, eveneens van hoge waarde. (…)

Spant u derhalve in, dierbare Broeders, om geheel en al te verzaken aan uw eigen wil. Draag vrijmoedig aan uw Schepper en Heer, in de persoon van zijn dienaar, de vrijheid op, die Hij u geschonken heeft. Denk niet dat u weinig hebt aan uw vrije wil, wanneer u gebruik maakt van de mogelijkheid die u hebt die door de gehoorzaamheid helemaal af te staan aan Diegene die hem u gaf. In dat geval verliest u hem niet maar u brengt hem tot volmaaktheid, door uw wil in overeenstemming te brengen met die van God, zoals die u kenbaar wordt gemaakt door de overste die u in Zijn plaats leidt. Dit is de zekere regel van elke rechtgeaardheid.

U moet dus nooit de wil van uw Overste – denk eraan dat het om die van God gaat – zoeken om te buigen naar du uwe. Dit zou erop neerkomen dat u de wil van God afstemt op de uwe en niet de uwe op die van God. Aldus keert u de orde van de goddelijke wijsheid om. Hoe groot de dwaling, eigen aan geesten verblind door eigenliefde, te denken dat een onderdaan in gehoorzaamheid leeft wanneer het hem gelukt is de overste te overhalen tot wat hij zelf wilt. Luister naar de heilige Bernardus die ervaring heeft met deze zaken : ‘Al wie, openlijk of in het geheim, de zaken zo schikt dat zijn geestelijke vader hem oplegt wat hijzelf verlangt, misleidt zichzelf als hij er dan groot op gaat dat hij gehoorzaamt. Want dan is hij het niet die aan zijn overste gehoorzaamt, maar de overste die hem gehoorzaamt’. Ik besluit hieruit dat hij die tot de deugd van gehoorzaamheid wil komen, moet opstijgen tot de tweede graad, die erin bestaat, over het uitvoeren heen, ook de wil van de overste tot de zijne te maken, en zelfs afstand te doen van zijn eigen wil, om de goddelijke wil op zich te nemen, waarvan de overste de vertolker is.

Maar hij die zich helemaal en op een volmaakte manier wil wegschenken zal, buiten zijn wil, ook zij verstand opdragen. Dit is de hoogste graad van de gehoorzaamheid, waarbij men niet enkel tot eenheid komt met de overste op het vlak van het willen, maar tevens op dat van het inzicht. Het persoonlijk oordeel wordt ondergeschikt aan het zijne. Dit voor zover een onderdanige wil het verstand kan ombuigen.

Het verstand heeft inderdaad de vrijheid niet waarover de wil beschikt, en stemt van nature in met wat als waar voorkomt. In vele gevallen nochtans legt de waarheid zich niet als een evidentie op. In die gevallen kan de wil het verstand in de een of andere richting bewegen, zodat diegene die werkelijk gehoorzaam is, ertoe kan neigen het oordeel van zijn overste over te nemen.

Vermits de gehoorzaamheid een offergave is waarin de mens zich geheel en al, en zonder het minste voorbehoud, in de vurigheid van zijn liefde wegschenkt aan zijn Schepper en Heer, door de bemiddeling van diens plaatsvervangers; vermits zij een algeheel verzaken is aan zichzelf, waarbij men zich ontdoet van zichzelf om in bezit genomen en geleid te worden door de goddelijke Voorzienigheid bij middel van de overste, moet men zeker aannemen dat de gehoorzaamheid niet enkel bestaat in het uitvoeren van daden of in de instemming van de wil; ook het oordeel moet zijn plaats krijgen bij het uitvoeren van de opdracht van de overste, voor zover, zoals we zeiden, de wil sterk genoeg is om het oordeel in een bepaalde richting om te buigen. (…)

Met het doel van de gehoorzaamheid voor ogen, moeten wij erkennen dat ons oordeel, zowel als onze wil, zich kunnen vergissen in zaken die met onszelf te maken hebben. Om mogelijke afwijkingen van onze wil te voorkomen, lijkt het dus veilig deze af te stemmen op de wil van onze overste. Op dezelfde wijze zullen wij, om misvattingen in ons denken te vermijden, ook dit laatste afstemmen op het oordeel van onze overste. “Vertrouw niet op je eigen inzicht”, zegt de Schrift (Spreuken 3:5).

Ook in menselijke zaken zijn wijze mensen het oordeel toegedaan dat ware voorzichtigheid erin bestaat het eigen oordeel niet blindelings te vertrouwen, zeker waar het om persoonlijke aangelegenheden gaat. Hun hartstochten laten de mensen meestal niet toe hierin goede beoordeelaars te zijn.

Indien dus een mens, wat zijn eigen zaken betreft, de voorkeur moet geven aan het oordeel van iemand anders, iemand die zijn overste niet is, boven het eigen oordeel, hoeveel te meer zal hij de voorkeur moeten geven aan het oordeel van zijn overste, waarvan hij aanvaard heeft dat die hem zou leiden in naam van God en als vertolker van de goddelijke wil. (…)

Verder, ontbreekt de gehoorzaamheid van het oordeel, dan is het onmogelijk dat de gehoorzaamheid van de wil en die van het uitvoeren zich normaal voltrekken. Onze natuurlijke vermogens werken normaal zo dat het begeren de waarneming volgt. Zo zullen wij ons op de duur geweld aandoen wanneer wij met onze wil gehoorzamen, terwijl ons oordeel ons in de tegengestelde richting stuurt. Ook al komt iemand ertoe gedurende een zekere tijd te gehoorzamen uit kracht van het algemeen princiep dat men ook aan verkeerd gegeven opdrachten moet gehoorzamen, hij zal deze houding niet op duurzame wijze kunnen waar maken. Zijn standvastigheid zal het begeven. En, al mocht hij standhouden, zeker zal de volmaaktheid van de gehoorzaamheid verdwijnen. Deze bestaat er immers in dat men met liefde en met vreugde gehoorzaamt. Wie tegen zijn overtuiging in handelt kan onmogelijk met liefde en vreugde gehoorzamen, zolang er weerzin blijft bestaan. Ook de gewilligheid en de beschikbaarheid zullen verdwijnen. Deze kunnen geen stand houden wanneer het oordeel er niet achter staat, en wanneer men twijfelt of het al dan niet goed is de ontvangen opdracht uit te voeren.

De zo geprezen eenvoud van de blinde gehoorzaamheid verdwijnt wanneer men in vraag gaat stellen of de opdracht al dan niet gegrond is, of wanneer men de overste gaat veroordelen omdat hij zaken beveelt die ons niet aanstaan. De nederigheid verdwijnt omdat men zichzelf verkiest boven de overste, ook al onderwerpt men zich. De kracht kwijnt weg die het ons mogelijk maakt moeilijke zaken te ondernemen. Om het in een woord te zeggen, al wat de volmaaktheid uitmaakt van deze deugd is zoek.

Daartegenover komen in een gehoorzaamheid, waarin het oordeel zich niet onderworpen heeft, misnoegdheid op, droefzinnigheid, nalatigheid, lafhartigheid, gemopper, voorwendsels, ja, een niet te overzien aantal onvolmaaktheden en nadelen, die de gehoorzaamheid elke waarde en al haar verdiensten ontnemen. De heilige Bernardus zegt heel terecht over diegenen die het moeilijk hebben wanneer hun overste hun iets oplegt dat niet in hun smaak valt : ‘ga je alles zwaar vinden, ga je je overste beoordelen, begin je te mopperen in je hart, ook al doe je uiterlijk wat hij je vraagt, toch heeft dit laatste met ware zelfgave niets te maken; het is enkel een dekmantel voor je boosaardigheid.’ (…)

Ik meen dat ik u hoor zeggen, dierbare Broeders, dat u het belang wel inziet van deze deugd, maar dat u graag het middel zou kennen om tot deze volmaaktheid te komen. Ik antwoord u met de woorden van onze heilige Paus Leo : ‘Niets is moeilijk voor wie nederig is; niets is zwaar voor wie zachtmoedig is.’ Moge die nederigheid en die zachtmoedigheid uw deel zijn. God onze Heer zal u dan de genade schenken u met zachtheid te houden aan de gave van uzelf aan Hem. (…)

Hierbij mag u echter niet vergeten dat, bent u in een of ander een andere mening toegedaan dan uw overste, en meent u, voor het oog van onze God, en na hierover gebeden te hebben, dat u hem dit best laat weten, dat u dit ook moet doen. Doch, om hierbij niet misleid te worden door eigenliefde of eigenzinnigheid, moet u ervoor zorgen dat u even onverschillig blijft, zowel ervoor als erna, en dit niet alleen tegenover het uitvoeren of het niet uitvoeren van wat u eerst gevraagd werd, maar ook in het beamen en het beter vinden van wat de overste u vraagt. (…)

Uw dienaar in de Heer,

Ignatius