Homelie Kardinaal Godfried Danneels

 

Lees verder
Homelie Kardinaal Godfried Danneels 1

 

Broeders en zusters,
In deze kathedraal, waar hij zo vaak heeft gebeden, verkondigd en gevierd, hebben we monseigneur Luc De Hovre voor een laatste maal naar hier gebracht. Hij hoort hier immers thuis: het was zijn geestelijke biotoop. Hier is hij nu voor de laatste maal te midden van zijn mensen van de Brusselse Kerk, die hij met een vurig hart heeft gediend.

We hebben ons rond hem verzameld op de eerste plaats om God te danken voor deze goede bisschop en dan om hem op te nemen in ons voorspraakgebed. Dat God, barmhartig en genereus, mag aanvullen wat aan zijn leven nog zou ontbreken. Onze liefde voor hem kent op dit ogenblik alleen nog deze twee wegen om zich uit te drukken: de dankzegging en het intercessiegebed. Die twee dingen willen we nu samen – met diepe piëteit – voor hem doen: danken en bidden.

Historici en zijn medebroeders uit de Sociëteit van Jezus zullen er wel voor zorgen dat er een getrouw historisch portret van hem wordt gemaakt. Maar hier, in de liturgie, gaat het om een ander portret: dat van zijn ziel en zijn innerlijk. Wat hij heeft gedaan, dat raakt wel ooit op schrift gesteld en aan ons aller memorie toevertrouwd. Maar het spirituele cardiogram van zijn bisschopshart, dat is het waar het in deze uitvaartliturgie om gaat.

Maar hij maakt het ons gemakkelijk. Vóór zijn afscheid heeft hij zichzelf geportretteerd. Hij deed het – niet met eigen woorden – maar met die van Paulus en van Jezus zelf. Zo hoort het immers ook: het zijn Jezus, de profeten en de evangelisten die zeggen wie we zijn en hadden willen zijn. Trouwens, hebben we wel een ander gelaat dan dat van Jezus zelf, wij allen die door onze doop in Hem zijn binnengegaan en in Hem opgegaan? Door het wijdingssacrament is monseigneur De Hovre daarbij nog dieper met Jezus één geworden. Hij is ingetreden in het mysterie van Jezus-Hogepriester en gaan staan midden in dat diepe geheim van de verlossing, dat Jezus aan zijn priesters het diepst openbaart, namelijk tot welke prijs de mensen en de wereld moeten verlost worden en wat het heeft gekost aan Jezus en aan allen die Hij deelgenoten maakt aan zijn verlossend lijden.

Ja, monseigneur Luc De Hovre koos zelf zijn portret: het zijn de Bijbellezingen uit deze uitvaartliturgie. Meteen gaat hij naar de kern van wat hij heel zijn leven heeft willen zijn en ook is geweest. Zo staat het in de Romeinenbrief. We hebben het net gehoord: “Moge God die ons hoop geeft, u in het geloof heel en al vervullen met vreugde en vrede, zodat uw hoop overvloedig zal zijn door de kracht van de Heilige Geest” (Rom. 5,13).

In één zin staat zowat alles bijeen wat hij is geweest, zijn spiritueel portret. Allemaal woorden uit hetzelfde cluster, het vocabulaire van de hoop. Luister maar: hoop, geloof, vólmaken en vervullen, vreugde, vrede, overvloeien, kracht, heilige Geest. Hier is monseigneur De Hovre ten voeten uit getekend. Een man van hoop. Zijn bisschopsleuze had hij trouwens genomen uit een tekst van Paulus: “Opdat gij overvloeit van hoop.” Hij had begrepen hoe voor onze tijdgenoten en voor de Vlaamse mensen uit zijn Brussels pastoraal werkgebied, de hoop het anker is van hun bestaan. Hopen. Misschien dacht hij: geloven ja, maar – zou ik het durven te zeggen? – hopen nog meer in deze bange tijden voor Kerk en samenleving.

Hij was een man van hoop. Maar die hoop was geen vaag sentiment. Ze was realistisch en concreet, met beide voeten in de Brusselse grond. Hij was begaan met het dienstbetoon, met Brussel-Onthaal en Poverello. Hij was een man, niet van een elitaire Kerk, maar van de diaconie van de kleinen: de armen eerst, de seizoenskatholieken en de randkerkelijken, de vervreemde en de vermoeide zoekers naar de verborgen bronnen van het leven. Hij wist wel dat velen waren terechtgekomen in de grote groep van de ‘seizoenschristenen’ – zo nu en dan eens naar de Kerk bij doopsel en huwelijk, bij een uitvaart … Dat alles staat bijna letterlijk in de Paulustekst die hij voor vandaag koos. “Wij sterken moeten de zwakkeren in hun kwetsbaarheid helpen. Laat ieder van u zich richten op het belang van een ander, op wat goed en opbouwend voor hem is” (Rom. 15,1-2).

Hij keek verder dan het enge territorium. Daarom hield hij ook van cultuur, van het gesproken woord, van alles wat het gemoed voedt en raakt, de kunst, de muziek vooral, de poëzie. Hij hield van alle dingen die het hart – zijn tere plek trouwens! – groter maken.

Het was ook de hoop die hem bij christenen van andere kerken en gemeenschappen bracht – de oecumene lag hem zo na aan het hart. En is er geen beter oefenveld voor de hoop dan de oecumene. Even verder zegt Paulus in de tekst van de eerste lezing: “Moge God die ons doet volharden en ons troost geeft, u de eensgezindheid geven die Christus Jezus van ons vraagt. Dan zult u eendrachtig en eenstemmig lof brengen aan de God en Vader van onze Heer Jezus Christus. Aanvaard elkaar zoals Christus u heeft aanvaard” (Rom. 15, 5-6.7).

Monseigneur De Hovre dacht daarbij ongetwijfeld aan die oecumene, maar ongetwijfeld evenzeer aan de bonte mix van pastorale zorgverlening in de multireligieuze en multiculturele stad die Brussel meer en meer geworden is tijdens zijn episcopaat. Brussel ging hem diep ter harte. De eenheid ook. Dat bleek zó goed elke vrijdagmorgen bij het wekelijkse overleg tussen de aartsbisschop en zijn hulpbisschoppen. Het waren gedurende al die jaren vijf vingers en een duim, aan één en dezelfde hand.

Maar monseigneur Luc De Hovre wist waar hij de hoop en het vertrouwen moest vinden. In het mysterie van de Christus en zijn heilige Geest. Daarom koos hij ongetwijfeld voor zijn uitvaart als evangelie de perikoop over de overvloedige Geest die Jezus schenkt en die uit het binnenste vloeit van allen die in Hem geloven.

Ja, ik zie voor mij, in de geest, monseigneur De Hovre staan, als ik deze evangelietekst hoor: “Op de laatste dag van het feest, stond Jezus in de tempel luid roepend: ‘Laat wie dorst heeft tot mij komen en drinken’” (Joh. 7, 35). Vandaag mogen we het – alle proporties in acht genomen – over hem zeggen: Hij staat daar in de tempel – hier in deze kathedraal die ook de zijne is geweest – luid roepend, hoe stil hij nu ook daar ligt: “Laat wie dorst heeft, komen en drinken.” “Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in Hem gelooft.”

Dank u, beste Luc, dat gij twintig jaar lang daar hebt willen staan, in de tempel van de heiligen Michiel en Goedele, roepend: “Laat wie dorst heeft hier komen drinken – kom en drink.” Brussel heeft die rivieren van levend water – de heilige Geest – broodnodig. Want Brussel dorst naar water waarvan het geen dorst meer krijgt.

Dan kwam voor u, beste Luc, de tijd om binnen te gaan in uw lijdensweek, de tijd om vastberaden de weg te gaan naar Jeruzalem, met uw Jezus, goed wetend waar Hij u naartoe zou leiden. Uw Pascha moest ge nog doen. Behoorde u immers ook niet tot het gezelschap van Jezus, de Sociëteit van Jezus? Je wist dat je bij Hem moest blijven en meegaan tot het einde toe.

Ik heb over uw lippen nooit een klacht horen komen in die laatste weken en jaren. Het gaan werd moeilijker en we zagen allen hoe u met steeds meer moeite meestapte in de liturgische intocht en uittocht hier in de kathedraal. Zelfs het ritme van een liturgische processie werd u nog te vlug. Maar u deed het. In de chrismamis van dit jaar waart u er niet meer bij. Maar u wuifde ons toe van op uw ziekbed. Als om afscheid te nemen.

Dan bent u de stilte binnengegaan van de Olijfhof en de Goede Vrijdag. De coma kwam, het voorspel van de doodsslaap, het uur van de verlatenheid. Maar wij weten dat de hoop in uw hart is blijven waken. Nu waart u zelf één van de kleinen en zwakken
geworden. U kon ze niet meer beminnen door ze te helpen. Maar u hielp ze krachtig door één van hen te worden. Dan had u nog de delicatesse van – uitgerekend op mijn verjaardag – naar de hemel te gaan, om te zien wellicht hoe het daar was, in afwachting
dat ik en wij allemaal, u op een dag, achterna zullen komen.

Rust daar nu, beste Luc, in het gezelschap van Jezus, in de Sociëteit van Jezus. We zijn God zeer dankbaar om jou. We zijn een goede bisschop kwijt, maar we hebben er een krachtige voorspreker bij.

+ Godfried Kardinaal Danneels,
 Aartsbisschop van Mechelen-Brussel