Ignatiaans onderwijs is niet duaal

 

Lees verder

 

In vele uiteenzettingen over pedagogie leert men over de zogenaamde pedagogische driehoek. Men bedoelt dan dat onderwijs vervat zit in een dynamiek tussen leraar, leerling en leerstof. In deze gangbare en bruikbare pedagogie wijst men er vervolgens op dat het onderwijs een evenwicht moet beogen tussen deze drie componenten.

In de Ignatiaanse pedagogie leren we evenwel een fundamenteel andere ‘driehoek’ die geënt is op de dynamiek van de Geestelijke Oefeningen. In de Geestelijke Oefeningen gebruikt de begeleider teksten om de persoon die de Oefeningen doet in zijn gesprek met God te helpen. Essentieel is dus dat de begeleider teksten, gedachten en oefeningen aanbrengt die de retraitant zelf moet verwerken in gebed. De begeleider houdt dus geen lange preken, het gaat niet om zijn gedachten of vondsten maar wel om het individuele gebed van de retraitant met God. In wezen is een retraite volgens de Geestelijke Oefeningen in deze driehoek te vatten : de begeleider, de retraitant en God.

Deze ‘driehoek’ is ook terug te vinden in Ignatius’ opvatting over pedagogie. Om de basis van zijn onderwijsvorm te begrijpen, dient men voor ogen te houden dat voor Ignatius de leraar-opvoeder te vergelijken is met de persoon die de Oefeningen aanreikt, de leerling met de persoon die de Oefeningen doet en dat dus de essentie het individuele gesprek is van de leerling met God. Deze parallellie is o.i. de basis van Ignatiaanse pedagogie, al mag men er niet blind voor zijn dat er tussen een retraite enerzijds en onderwijs anderzijds ook fundamentele verschillen bestaan.

Als men over dit basisprincipe nadenkt, komt men tot een aantal belangrijke consequenties.

Ten eerste kan jezuïetenonderwijs nooit zuiver ideologisch zijn. Dat zou pas het geval zijn als de leraar (begeleider), al dan niet bewust, de plaats van God meent te moeten innemen. Dan pas zouden we een duaal onderwijs krijgen. Een leraar is in Ignatius’ opvatting iemand die een ander gesprek slechts voorbereidt, mogelijk maakt. Hij of zij mag geen stoorzender worden van dit gesprek. Zelf schrijft hij het zo : ‘Wie de Oefeningen geeft moet dus niet naar één kant afwijken of neigen, maar als de wijzer van een weegschaal in het midden blijven. Hij moet de Schepper in direct contact met zijn schepsel laten werken en het schepsel met zijn Schepper en Heer’. (GO,15) Natuurlijk kan de leraar een overtuigde mening hebben en ze uiten, maar de leerling moet de ruimte worden geboden voor persoonlijke verwerking.

Ten tweede spreekt uit deze opvatting een groot vertrouwen. Leerkrachten moeten immers niet krampachtig vrezen dat de leerlingen de heilige huisjes niet zullen respecteren. Iemand anders zal hen het essentiële wel influisteren op voorwaarde dat er tijd en ruimte vrij blijft om ‘het stille individuele gesprek’ te voeren.

Voor de huidige lezer blijven bij deze basisopmerking minstens twee grote vragen open : welke plaats heeft ‘God’ in ons onderwijs en hoe kunnen we ruimte en tijd creëren voor dat stille gesprek ? Dit soort belangrijke vragen zijn voorbeelden van het ‘hertaalwerk’ waarover we het boven hadden.

‘God’ uit Ignatius’ pedagogie zonder meer losweken of tussen haakjes plaatsen om er een meer geseculariseerde en voor sommigen acceptabelere versie van te geven is in die zin moeilijk dat men dan de kern zelf van de pedagogie negeert. Vruchtbaarder lijkt ons de poging om zich af te vragen wat het vandaag betekent om niet aan een louter duaal onderwijs te doen. Ik moest ooit aan dit grondprincipe terugdenken toen we in de derde graad een leerling binnenkregen uit een ver land met een totaal andere traditie. Op het einde van het schooljaar vroeg ik hem wat hij het grootste verschil vond tussen het onderwijs dat hij in zijn thuisland had gekend en hier. Hij antwoordde heel gevat : ‘Waar ik vandaan kwam was er op het antwoordblad weinig ruimte om te antwoorden. We moesten alleen ons afvragen wat het antwoord was dat de leraar wenste te lezen en dat zo beknopt mogelijk neerschrijven. Hier verwacht men vaak lange antwoorden en wil men blijkbaar echt weten wat ik zelf erover vind. Dat was een grote aanpassing voor mij.’

In dit tweede artikel over Ignatius’ pedagogie wensten we een eerste fundamentele eigenheid te onderstrepen, hoe weinig modern ze voor sommigen ook mag overkomen. Laten we evenwel bedenken dat élke pedagogie een doel voor ogen heeft. Het voordeel is dat Ignatius dit doel heel duidelijk expliciteerde. In de komende artikels wensen we zijn standpunt verder toe te lichten en concreter te maken.

Guy Dalcq

Lees meer thematische bijdragen over ignatiaanse pedagogiek.