Ignatius vertelt – over vrienden in de Heer

Geraakt door het leven van Jezus en van zovelen die in zijn spoor hadden geleefd, ben ook ik vertrokken - Hem achterna.

Lees verder

Geraakt door het leven van Jezus en van zovelen die in zijn spoor hadden geleefd, ben ook ik vertrokken – Hem achterna.

In de voetstappen  van Jezus treden vatte ik toen letterlijk op : naar Jeruzalem gaan, naar de plaatsen waar Hij was geweest, om zo dicht mogelijk bij Hem te zijn. Wat toen in Loyola is gebeurd, was een zaak tussen mij en Hem. Ik zou àlles voor Hem doen, en hoe moeilijker, hoe beter. Al die sterke verhalen over zoveel heiligen zou ik met mijn levensverhaal gaan overtreffen. Was ik niet gewoon geweest grootse en moeilijke dingen te presteren ?

In Manresa heeft God mij uit die droom gered. Niet ík moest van alles gaan presteren, neen, ik moest veeleer zijn zachte kracht – zijn mededogen – leren ontvangen. Híj zou mijn sterkte worden. Toen is er een kramp in mij verdwenen. Mijn persoontje stond niet langer in het middelpunt. God had me van mezelf bevrijd en tegelijk werd ik vrij voor anderen. Mensen kwamen met me praten over hun vragen, hun zoeken naar zin en samenhang in hun leven, en ze kwamen terug. Blijkbaar kon ik ze helpen. Het 'zielen helpen' is niet alleen nooit meer uit mijn leven verdwenen, het is een sterke rode draad geworden in mijn levensverhaal. De zin van mijn leven – Jezus achterna gaan – was van toen af onlosmakelijk verbonden met het helpen van mensen op hun levenstocht. De plek waar ik dit zou beleven was Jeruzalem, de stad waar Jezus zo schandelijk was gedood en in glorie was verrezen.

Mijn levensproject was iets heel persoonlijks en zo zou het wel blijven, dacht ik. Het was iets tussen God en mij. Het was iets wat ik zelf – alleen – moest klaar krijgen. Zo weigerde ik in Barcelona mij aan te sluiten bij een groep, ook al was dit een voorwaarde om de overtocht naar Rome te kunnen maken. Je aansluiten bij anderen zou met zich meebrengen dat ik op hen ging vertrouwen in moeilijke momenten, terwijl ik al mijn vertrouwen op God alléén wilde stellen. Ik wilde niet ontrouw zijn aan wat er tussen God en mij was gegroeid.

Eens in Jeruzalem was ik veeleer een eenzame pelgrim, die zich vaak van de groep afscheidde om mijn eigen devotie in te volgen. Trouwens ik was ook vast van plan om – los van die toevallige groep pelgrims – in Jeruzalem te blijven. Toen dat niet mocht, ben ik noodgedwongen terug naar Spanje afgereisd, maar met veel vragen over hoe het nu verder moest. Ik besloot te gaan studeren en dat deed ik ook. Maar de gedrevenheid die me tot in Jeruzalem had gebracht, bleef me verteren. Ik kon niet zwijgen over wat mijn leven, eerst in Loyola en daarna in Manresa, ondersteboven had gegooid. Na een tijdje merkte ik in Barcelona, waar ik latijn studeerde op mijn drieëndertigste, dat een viertal studenten zich bij mij wilden aansluiten. Waar ik ging, kwamen zij ook. Ze volgden mij ook naar Alcalá en naar Salamanca, en ook wanneer ik last kreeg van de Inquisitie omdat ik over God en geloof praatte zonder gestudeerd te hebben, bleven ze mij trouw. Toen ik in 1528 naar Parijs vertrok, in de hoop daar een klimaat van vrijheid te vinden, beloofden ze te zullen nakomen. Ik heb ze daar nooit gezien.

Dat samen optrekken met enkele gelijkgezinden had bij mij het verlangen gewekt om een groepje vrienden bij elkaar te krijgen, vrienden die met elkaar zouden delen wat ieder beleefde én die zouden toegroeien naar een gezamenlijk project. In Parijs ben ik iets voorzichtiger te werk gegaan : ik heb veel nagedacht over wat er was misgelopen in Spanje met dat eerste groepje en ik kwam erachter dat die eerste gezellen teveel rond míj samen waren gekomen en dat ze met mij en mijn gedrevenheid dweepten. Dan moest ik ook niet verwonderd zijn dat de groep geen stand had gehouden.

Mijn mensenkennis was ondertussen groter geworden en zelf wist ik ook beter wat ik verlangde. Ik sprak zélf enkele studenten aan waarvan ik aanvoelde dat hun gedrevenheid voor hun studies en voor hun carrière wel eens een goed vertrekpunt kon zijn voor een gedrevenheid voor het Rijk Gods, zoals jullie vandaag graag zeggen. Ik zorgde ervoor dat de eucharistieviering een belangrijke plaats innam in het leven van ons groepje van zeven studenten. Ik had me ook voorgenomen elk op zíjn tijd  de Geestelijke Oefeningen te laten doen. Sommigen van hen heb ik wel drie of vier jaar daarop voorbereid. De meesten deden onder mijn leiding de Geestelijke Oefeningen in 1534 : een genadejaar ! Eén zaak was duidelijk geworden : onze groep was nu geworteld in Jezus Christus. Hij was het centrum van ons leven en wij, wij waren 'vrienden in de Heer', zoals we toen schreven. Mijn leven kan ik van dat moment af nog slechts in het meervoud vertellen.

Ik ben ervan overtuigd dat de Heer zelf die zes gezellen op mijn weg heeft geplaatst. Want niemand zal kunnen beweren dat ik een groep vrienden heb samengesteld op basis van menselijke affiniteiten of sympathieën. Wij waren zo verschillend van afkomst, van taal en cultuur, maar ook van karakter en temperament dat alleen een Ander zo'n groep bij elkaar kon brengen en houden. Het is jullie wel bekend hoeveel moeite en geduld ik nodig heb gehad om b.v. Franciscus Xaverius ertoe over te halen met ons mee te doen. Het 'klikte' langs geen kanten. Maar, zoals later in Rome een kardinaal over mij vertelde, als Ignatius ergens een nagel heeft ingeslagen, krijgt niemand die er nog uit ! En met de jaren is er een diep menselijke vriend-

schap gegroeid tussen Franciscus Xaverius en mij. Zijn brieven vanuit het Verre Oosten hebben me vaak ontroerd. Voor hem was de Sociëteit van Jezus de plek geworden waar hij leerde wat vriendschap en verbondenheid is. Dit is méér dan gewoon mensenwerk !

Onze verankering in Jezus en zijn evangelie én de keuze voor een gezamenlijk project 'omwille van zijn Naam' hebben ons steeds dieper bij elkaar gebracht. Dat was b.v. heel sterk tijdens het jaar 1537 in Noord-Italië, waar we zouden wachten op een schip naar het Heilig Land. We waren allemaal gegrepen door de arme en vernederde Heer en waar we maar konden, begonnen we te evangeliseren, vooral kinderen en eenvoudigen.  En toen de paus in 1539 ons naar verschillende plaatsen wilde sturen, was er snel eensgezindheid over de vraag of we samen moesten blijven of niet. 'Wat de Heer bijeen gebracht heeft, mogen wij niet uit elkaar laten vallen', was ons antwoord.

IGNATIUS