Ignatius vertelt – over geloofwaardige kerkvernieuwing

Jullie vragen me iets te vertellen over mijn houding in de Kerk. Ik wil graag proberen in het kort te vertellen hoe ik gegroeid ben in kerkbetrokkenheid, in de hoop dat het jullie kan inspireren in de soms beroerde maar boeiende tijd waarin jullie leven !  Mijn 'bekering' in Loyola had niets met de Kerk te maken : ik werd gegrepen door de God van Jezus Christus. Het was een zaak tussen Hem en mij. Híj riep me, Hem achterna, naar Jeruzalem. In Manresa kwam er een belangrijk element bij : wat de navolging van Jezus in mij bewerkte, zou ik trachten door te geven aan anderen. Ik wilde 'zielen helpen'. Natuurlijk was ik groot gebracht in een katholiek milieu, thuis en aan het hof. Was het katholieke geloof iets vanzelfsprekends, het was toch meer een soort affectief kerkgevoel dan een echte kerkbetrokkenheid.

Lees verder

Jullie vragen me iets te vertellen over mijn houding in de Kerk. Ik wil graag proberen in het kort te vertellen hoe ik gegroeid ben in kerkbetrokkenheid, in de hoop dat het jullie kan inspireren in de soms beroerde maar boeiende tijd waarin jullie leven !  Mijn 'bekering' in Loyola had niets met de Kerk te maken : ik werd gegrepen door de God van Jezus Christus. Het was een zaak tussen Hem en mij. Híj riep me, Hem achterna, naar Jeruzalem. In Manresa kwam er een belangrijk element bij : wat de navolging van Jezus in mij bewerkte, zou ik trachten door te geven aan anderen. Ik wilde 'zielen helpen'. Natuurlijk was ik groot gebracht in een katholiek milieu, thuis en aan het hof. Was het katholieke geloof iets vanzelfsprekends, het was toch meer een soort affectief kerkgevoel dan een echte kerkbetrokkenheid.

In Jeruzalem werd ik voor het eerst op een pijnlijke manier met de Kerk geconfronteerd : de provinciaal overste van de Franciscanen eiste dat ik terug naar Europa vertrok en zwaaide met pauselijke bullen, waardoor hij mij uit de Kerk kon zetten, terwijl ík ervan overtuigd was dat God mij in Jeruzalem wilde hebben. Het was een ernstig conflict. Uiteindelijk heb ik het kerkelijk gezag gehoorzaamd. Uit deugd ? Neen, eerder als een ridder. Terug in Spanje besliste ik te gaan studeren. Die beslissing heeft verstrekkende gevolgen gehad, ook voor mijn houding tegenover de Kerk. Toen pas kwam ik in contact met een verscheidenheid van stromingen in de Kerk : Franciscanen in Castilië, alumbrados en Erasmus in Alcalá, Luther en Calvijn in Parijs. In een vorige brief ben ik daar dieper op ingegaan. Vaak voelde ik me aangetrokken tot hervormingsbewegingen waarin de Schrift centraal stond en waar men zocht naar een nieuwe spiritualiteit, aangepast aan het nieuwe levensgevoel van toen. Wat me in sommige bewegingen niet zinde, was een negatieve kritiek bv. op de vroomheid van gewone mensen of op de sacramenten van eucharistie en biecht.

Tijdens die studietijd heb ik tot zeven maal toe last gehad met de Inquisitie – het minst fraaie element uit onze Kerk !

Men nam het niet dat een niet-geletterde leek over geloofszaken sprak. Men heeft mij nooit op een of ander punt veroordeeld. Ik respecteerde de uitspraken, die vroegen dat wij ons anders zouden kleden en dat ik meer zou studeren, maar ik zocht ook telkens andere plaatsen op waar er meer openheid en vrijheid was. Die processen vanwege de Inquisitie hebben me geleerd hoe verdachtmakingen echte geloofsverkondiging in de weg staat. Ik ben dan ook zelf steeds meer gaan ijveren om in mijn rechtgelovigheid 'officiëel' erkend te worden. Ik heb daarvoor de paus zelfs lastig gevallen. In Parijs had ik geproefd van het strenge conservatieve Collège de Montaigu, maar ik voelde me toch beter in het meer open Collège Sainte-Barbe. Het Collège Royal vond in mijn ogen geen genade : het was een plek van malcontenten en lutheranen.

In het broeierige klimaat van de universiteit van Parijs had ik ondertussen een zestal studenten rondom een project verzameld : we zouden samen naar Jeruzalem gaan om er de 'zielen te helpen'. De Geestelijke Oefeningen hadden ons aan Jezus Christus gehecht. Wij werden 'vrienden in de Heer', zoals ik u in een eerdere brief vertelde. Wekelijks kwamen we samen om te bidden en eucharistie te vieren. In de zomer van 1534 hebben we dan een uiterst belangrijke beslissing genomen : indien we niet naar Jeruzalem zouden kunnen gaan of er niet zouden kunnen blijven, zouden we naar Rome gaan en ons aan de paus aanbieden opdat hij ons zou zenden waar de nood het grootst was. In díe jaren je als groepje jonge, afgestudeerde priesters aan de paus aanbieden, je moest wel gek zijn ! En toch ! We voelden heel diep aan dat ons verlangen om Jezus te volgen en zijn bevrijdende boodschap aan mensen te brengen niet iets was waar wij eigenmachtig konden over beschikken. We wilden ons ten dienste stellen van de universele Kerk. En dat had niets te maken met efficiëntie alleen of met kerkpolitieke berekening.

Ik was ook niet het type om de paus op te hemelen en ik weet nog goed dat ik – in 1549, denk ik – aan enkele jezuïeten die naar de universiteit van Ingolstadt gezonden werden, geschreven heb dat ze zich niet moesten laten verleiden om tot in het extreme toe de paus in alles te verdedigen en dan voor 'papisten' te worden versleten… Er stond iets veel diepers op het spel. Het mysterie van Gods menswording in Jezus van Nazaret werd verdergezet in de Kerk die hij gesticht had. Dàt was gaandeweg onze overtuiging geworden. De Geest die ons innerlijk bezielde kon geen andere Geest zijn dan die welke Jezus bezielde en zijn Kerk leidde. Er is maar één heilige Geest. Dit was lang niet altijd zo evident, ook niet in míjn beleving. Vaak had ik de indruk dat er een grote spanning was tussen wat de Geest van Jezus mij ingaf en wat de Kerk van me vroeg. Die spanning uithouden – en niet opheffen – was een soort levenshouding geworden, omdat ik ervan overtuigd was dat eens zou duidelijk worden dat mijn innerlijke bezieling en het woord van de Kerk elkaar zouden vinden.

Dat mysterie van de Menswording is ook de sleutel voor de richtlijnen voor een juiste houding in de Kerk, die ik achteraan in het boekje van de Geestelijke Oefeningen heb toegevoegd toen ik al in Rome was. De concrete voorbeelden uit die richtlijnen zijn vandaag wellicht niet meer van toepassing, maar misschien kunnen jullie wel de zorg die eruit spreekt nog delen. Hoe juist de kritiek tegen de Kerk vaak was, de Kerk ging dood aan gebrek aan communio. Voor meer communio heb ik me blijvend ingezet, zonder reserve. Tegelijk vond ik het niet nodig dat de mensen mijn kritiek moesten kennen – wij leefden in een maatschappij waar nog geen democratie was en waar de mass-media nog niet bestonden. De zo nodige kerkvernieuwing moest van binnenuit komen. De Geestelijke Oefeningen hadden ons geleerd om de evangelisatie van de wereld te doen beginnen in het eigen hart. Pas als je zelf probeert te leven volgens het evangelie wordt het werken aan kerkvernieuwing geloofwaardig. Het was een keuze – een keuze van de Geest in ons – in het hart van de Kerk te gaan staan. En we waren er ons goed van bewust dat je compromitteren met de concrete Kerk van de helft van de zestiende eeuw niet op de sympathie van velen kon rekenen…

Ik moet wel toegeven dat ik in Rome, als generaal overste van de Sociëteit van Jezus, het goed getroffen heb met de verschillende pausen die ik er gekend heb : Paulus III die de Orde in 1540 officiëel erkende en Julius II die vanaf 1550 ons heel erg gesteund heeft, met name door financiële middelen voor het Romeins College en voor het Germaans College in Rome. Toen in 1555 Marcellus II de nieuwe paus werd, was onze vreugde groot : Marcellus was een grote vriend van de Sociteit. Drieëntwintig dagen na zijn verkiezing stierf hij… Hij werd opgevolgd door kardinaal Carafa, die de naam nam van Paulus IV. Met Carafa had ik het reeds in 1536 in Venetië aan de stok gehad. Neen, hij droeg ons geen warm hart toe. Hij wilde ons doen samensmelten met een vereniging van vrome priesters, waarvan hij medestichter was… Ik was er niet gerust in, maar ik heb loyaal met hem meegewerkt aan de kerkhervorming die toen bezig was. Maar onze relatie was nooit van harte. Gelukkig was ze dat wel tussen enkele jezuïeten en Paulus IV. Na mijn dood (in 1556) heeft Paulus IV wel enkele wezenlijke punten uit onze Constituties veranderd. De jezuïeten hebben gehoorzaamd en gewacht tot zijn opvolger dit weer ongedaan maakte…

Mijn brief wordt wat lang, maar ik wil toch nog even kwijt dat ik het met die verschillende pausen op één punt steeds oneens ben geweest : hoge kerkelijke ambten voor jezuïeten. In onze Constituties staat dat wij geen hoge kerkelijke ambten aanvaarden, en de pausen hadden die Constituties goedgekeurd ! Maar Paulus III wilde Claude Jay tot bisschop van Trieste benoemen en Petrus Canisius tot bisschop van Wenen. Julius II wilde Franciscus Borgias tot kardinaal creëren, en Paulus IV was van plan dit te doen met Laynez. Ik heb me daar telkens met klem tegen verzet – ik wilde geen ambitie in de Orde. Let wel, ik heb nooit een beslissing van de paus tegengewerkt, maar ik heb wel alles in het werk gesteld opdat de paus zo'n beslissing nooit zou nemen. En ik ben daar aardig in geslaagd. Op dat punt heb ik duidelijk meer geluk gehad dan sommige van mijn opvolgers…

IGNATIUS