In concrete daden

 

Lees verder

 

In aflevering over ‘magis’ stelden we dat het begrip ‘magis’ – wat in het Nederlands ‘méér’ betekent – steeds moet gezien worden in de samenhang met ‘de meerdere eer en glorie van God’. Zo niet dreigt dit begrip misbruikt te worden. De gelovige invulling van het begrip ‘magis’ is voor Ignatius essentieel.

Toch is hiermee de betekenis van ‘magis’ niet uitgeput. Het volstaat niet om louter in gebed ‘een meerdere glorie van God’ na te streven. Geloof moet concreet worden. Het moet zich uiten in concrete daden. Alleen in de concrete werkelijkheid kan ‘die glorie’ tastbaar en voelbaar worden.

Op het einde van de Geestelijke Oefeningen, d.w.z. na dertig dagen van stilte en gebed, formuleert Ignatius het als volgt : ‘Het is goed de aandacht te vestigen op twee dingen :
ten eerste, de liefde moet zich meer uiten in daden dan in woorden. Ten tweede, de liefde bestaat in wederzijdse mededeling. Wie liefheeft, geeft en deelt mee wat hij heeft aan wie hij liefheeft, en zo ook omgekeerd. Heeft de een kennis, eer of rijkdom, dan zal hij die geven aan wie ze niet heeft, en zo zal ook de ander doen jegens hem.’ (G.O. 230-231)

Dit citaat heet in de Ignatiaanse traditie ‘de beschouwing om de liefde te verkrijgen’ en is zonder meer een sleuteltekst om de Geestelijke Oefeningen te begrijpen : de Geestelijke Oefeningen eindigen met het diepe verlangen om te geven wat men ooit zelf gekregen heeft.

Om die reden liet Ignatius de novicen van de orde vier sociale stages van elk minstens één maand doen en die traditie is tot op vandaag behouden. Om dezelfde reden stuurde Ignatius niet alleen medebroeders naar universiteiten en colleges maar stichtte hij ook een huis voor prostituees en riskeerden velen hun leven in het bijstaan van pestlijders. Er is m.a.w. geen sprake van ‘grotere eer van God’ als het geloof zich niet uit in concrete daden van liefde. Abstract geloof blijft illusoir.

In de moderne tijd heeft dit inzicht zich nog verder aangescherpt. In een belangrijke samenkomst in 1975 (de zogenaamde 32e Algemene Congregatie) werd Ignatius’ bekommernis in duidelijke termen naar de hedendaagse context vertaald:

‘Deze samenkomst moet ons leiden tot het herzien van de vraag met wie wij solidair willen zijn, naar waar onze apostolische voorkeur uitgaat. Het bevorderen van de rechtvaardigheid is voor ons immers niet slechts één werkterrein onder vele, dat van het sociale apostolaat: zij moet een streven zijn in heel ons leven, een dimensie van al onze apostolische ondernemingen. Zo mag ook de solidariteit met mensen die het moeilijk hebben en collectief onderdrukt worden, niet de zaak zijn van slechts enkele Jezuïeten. Deze solidariteit moet ons aller leven kenmerken, niet alleen ons persoonlijk leven, maar ook dat van onze communiteiten en zelfs van onze instituten. …’ (AC 32, 47-48)

Deze Algemene Congregatie verwees zodoende ook uitdrukkelijk naar de jezuïetencolleges :

‘Bij het herzien van onze ministeries en voor het apostolisch oriënteren van de mensen en middelen waarover we beschikken, moet er grote aandacht gegeven worden aan de rol die onze onderwijsinstellingen, onze tijdschriften, onze parochies, onze retraitehuizen en andere apostolaatswerken waarvoor wij verantwoordelijk zijn, kunnen spelen ten dienste van het geloof en de rechtvaardigheid.’ (AC 32, 76a)

Alle latere belangrijke samenkomsten van de jezuïetenorde hebben deze duidelijke optie alleen maar onderstreept en zelfs aangescherpt.

De aanvulling van het begrip ‘magis’ met ‘meerdere eer en glorie van God’ is dus geenszins een religieuze recuperatie. Voor Ignatius is er geen eer van God zonder dienst aan de mensen, en meer concreet de armsten. Omgekeerd leidde voor hem die algehele inzet voor de armsten tot een verdieping van de geloofsbeleving. Het is dus aan ons, leerlingen, leerkrachten en directie van een jezuïetencollege om naar best vermogen deze heel duidelijke optie te verwerkelijken. Anders zouden we de grote opdracht van ons schoolproject mislopen.

Deze verwerkelijking vraagt ons een blijvende investering van tijd maar vooral ook durf, ze vraagt inzicht en actie. Het moge duidelijk zijn dat dit ‘magis’ geen louter aspect onder vele andere is van de Ignatiaanse pedagogie, maar veeleer een beslissend criterium waaraan al onze werkzaamheden getoetst worden.

De laatste jaren heeft ook onze school belangrijke stappen in die zin ondernomen : in elke schoolgraad worden leerlingen aangespoord om hun kennis en talenten in dienste te stellen van hen die minder kansen krijgen. Ook binnen de grote groep van de oud-leerlingen is de steun voor deze fundamentele optie steeds voelbaarder.

Het AMDG – ‘ad maiorem Dei gloriam’, d.w.z. tot meerdere eer en glorie van God – van onze toetsen en proefwerken heeft wel degelijk een zeer grote toekomst, maar dan wel met een vernieuwde, duidelijkere en concretere inhoud. Het ‘magis’ is in wezen een geweldige en mooie uitdaging voor elk van ons.

Guy Dalcq

Lees verder over ignatiaanse pedagogiek:

Pedagogiek, thematisch