Jos Van den Broeck sj (1922-2003)

Dichter, Vlaming

Lees verder

Dichter, Vlaming

Bloemlezing

En leven en dood,
wij dragen ze
in dezelfde schoot.
Belofte van graan,
gezaaid en vergaan
in de voren.
Het losse meel
is gemalen koren.
________________________________________

Uw zwijgen
kan nooit leegte zijn,
ik zou versmachten.
Het zal herfst
en winter zijn,
sterven aan mijzelf
en vruchtbaar wachten,
deemoedig wachten.
________________________________________

Zijt gij dood in mijn hart,
Gij God van levenden
of overkomt Gij mij in de leegte
van mijn onmacht
en in de ontredderend-trage tijd
die, als een sakrament,
mijn hart ontruimt,
verruimt,
tot zuivere behoeftigheid
aan U,
mijn Heer en God in eeuwigheid.
________________________________________

Een God die weerloos is,
die deemoedig is.
Een God van licht en duisternis
van dood en van verrijzenis,
die God en niemand anders is.
Verwachting, God, mijn ergernis.
________________________________________

De tocht naar het licht
gaat over klaarten, gaat doorheen duister,
een verlangen soms schuchter gefluisterd
soms krachtig een morgenlied.
De laatste strofe ken ik nog niet.
Maar gekend is Uw Naam
“Ik zal er zijn” is Uw Naam.
Gij zult er altijd zijn, blijft Uw Naam,
voor mij, voor alle leven.
Zodat Uw Naam
Hoop en verwachting mag zijn.
________________________________________

Tussen vertwijfeling en hoop
moet ik de dageraad bevrijden,
en de verrijzenis belijden
uit de nacht van pijn en dood,
tussen vertwijfeling en hoop
Uw liefde onderscheiden.
________________________________________

Maak mij vrij
voor het licht
dat Gij sticht
op dit feest.
Uw aangezicht,
is het mij
ooit zo dicht
geweest.
________________________________________

Wat is gewoner
dan wat brood
voor uw vrienden gebroken
met uw afscheidswoord …
Vér dragend gebaar
vér over uw dood.
Het voedt ons leven
naar u gebroken
voor ieder als brood.
________________________________________

Vernacht bij ons.
De avond valt –
En breek Uw Woord
van liefde als Brood.
Ga nooit meer van ons voort.
________________________________________

“Maar met dat al is het reeds
de derde dag dat die dingen gebeurd zijn.” (Lc 24, 13-35)
Geen nutteloze nacht gaat verloren
voor een mens die wacht en waakt,
als zaad in de voren ontvankelijk naakt.
Wij worden geboren-herboren een leven lang:
met de pijn belofte te zijn,
met de vreugde van de rijpende vrucht.
De tergend-trage-tijd, onvervangbare levenskracht,
werkt in zonder gerucht.
En God is eeuwigheid.
________________________________________

Zal ik zijn
een vertwijfelde
uit angst
om te leven …
zal ik begeven
op de rand
waar het nieuwe begint…
Gooi u
verloren.
De liefde
wint.
________________________________________

Beminnen
is van binnen
het vergrijzen
de aftakeling
de dood
overwinnen
en zijn leven
draagkracht geven
voor eeuwig,
omdat Gij er zijt
en altijd zult zijn.
Gij wekt mijn hart.
Wij zijn de hartslag
van éénzelfde bestaan.
________________________________________

Ik zoek het leven …
De korrelzware halmen wegen.
Het graan belooft ons brood.
Met voedsel kunnen wij niet voort.
Ons hart heeft ook nog hogere nood.
________________________________________

Dagelijks brood
onvervalst water
leven en dood
brengen mij
elke dag nader
tot het heldere licht
van Uw aangezicht.
________________________________________

“Als ik kijk
naar de sterren.” (Psalm 8, 4)
Hoger
dan regenbogen
en brozer
dan rozen
hangen er
sterren
over de nacht.
Plots is er een
die lacht
van ver, zo ver, en
maakt mij
zacht.
En ik wacht
________________________________________

Er zijn nog geen voorbije jaren.
Ik tel geen maanden, zelfs geen dagen.
Er is alleen het innig nu
waarin ik wil verwachting U
in mij mag dragen.
________________________________________

Geluk is een woord
zonder adem
tenzij
Uw adem
in mij
leven verwoordt.
________________________________________

Bij ‘Sustained’
Door Wie gedragen
en in Welke hand!
En Die mijn vragen
ondervangt
en wat mijn hart
verlangt.
________________________________________

Het is het groen, het water en de bomen
die ons Gods liefde zingen,
de vogels die er gaan en komen,
waarvan wij luidop dromen.
De mensen die mij en U omringen,
het lief en leed, ons overkomen;
het zijn de dagelijkse dingen.
________________________________________

“Ik heb U gezien
met eigen ogen
Uw kracht en Uw licht.”
Het blijde licht
dat aan U mij bindt
in al mijn onvermogen,
mijn zinnen verblindt,
mij dwingt te zien
vanuit mijn binnen.
Met levende ogen
wil ik U zien
en U beminnen.
________________________________________

psalm 84
Onzeker gericht
gaan mijn dagen.
Soms
ketst wat hoop
een genster licht –
in het dovende duister
bijna niets.-
En ik tast verder,
in mijn hart
ontredderend
de pelgrimsweg
naar de mensen
en naar God.
________________________________________

psalm 63
Onoverbrugbaar ver
reikt de wereld.
en ieder, ook Gij,
blijft afstandelijk.
Onzekere eenzaamheid.
En waar de warmte
van Uw aanwezigheid …
Want U heb ik lief
met al mijn ogen
U wil ik drinken
met het licht
in U verzinken.
________________________________________

Het leven in het loof valt stil
ontbindend zich in zware kleuren.
Daartussen staan nog rozen kil
wat herfsttijloos te geuren.
Wij sluiten dan van ’t zomerhuis
de ramen en de deuren
en gaan voor goed naar huis
en branden kaarsen voor het kruis
om dood en doden te gedenken.
En biddend zullen wij ontdekken:
wijzelf zijn vruchtbaar zaad
dat sterft om leven te verwekken.
________________________________________

Waarom bestaat er leven
en niet slechts dood
en minder dan dood
minder dan ijle,
stijle leegte,
geen duister, geen bloemen,
geen vreemde, geen vriend.
Waarom is er niet niets?
Waarom kan ik mijn verlangen
mijn hart niet doven.
Waarom is mij steeds hoop
in zoveel pijn gebleven.
Waarom durf ik geloven.
Waarom wil ik leven
tot over de dood.
________________________________________

Gun mij de tijd
tot ik mij, rijp,
als een vrucht
in uw handen
laat vallen.
Gun mij de tijd.
________________________________________
Gij hebt uw eeuwigheid
in mijn hart gezaaid:
een vreugde
over lijden gespreid.
Een rust
in rusteloze onzekerheid,
een roep die boven mij uitgaat,
met de pijn
van ontoereikend te zijn.
________________________________________

Ik leef verduisterd
door Gods donker afwezig-zijn
en het niet-zijn uit mijzelf
waar ik mens
noch bloemen bind.
________________________________________

psalm 88, 9.19
Ik kwets mij aan de kilte
van eenzaam-zijn.
En nergens bevestigende stilte.
Er is geen ruimte, geen beminnen
enkel ruimteloze woestijn
van nietig-zijn.
________________________________________

psalm 130
Traag kruipen de uren
door de nacht.
Het licht waar ik op wacht
met ongeduren
blijft kwetsbare onmacht.
________________________________________

psalm 109, 22
Ik ben zo ellendig, zo arm
zo diep gewond in mijn hart.
Ik huil omdat er leegte is
in mij en duisternis.
Hoe valt een late roos aan scherven
na deze eerste nacht van lichte vorst!
Zelfs bomen staan hier te sterven.
Wie zegt dat ik de lente haal
en keert mij voor het licht.
________________________________________

“Hoever is de nacht, hoever,
wachter, hoever is de nacht.” (Jesaja 21, 12a)
Hoe dreigt er duisternis
gesloten als nooit een nacht
zodat ik niet meer tast
naar hoe een morgen is
naar hoe het licht ontwaakt.
Ik durf niet meer ervaren
hoe de winter het leven maakt
dat in het voorjaar wast.
Zelfs de herinnering aan vreugde
durf ik in mij bijna niet meer bewaren.
Vermoed ik wat er mij nog wacht?
“De morgen komt, zegt de wachter.
Maar nog is het nacht.” (Jesaja 21, 12b)

Zeg mij toch eindelijk Uw naam
dat ik tot U, over U kan spreken, U benoemen!
Maar Gij zwijgt. Gij zet alleen van mijn hart het raam
wijdopen op al wat leeft, op al wat wast. Voortaan
zal ik op U roepen met hun namen, vooral die van bloemen.
Zo moeten mensen U en ook elkander verstaan.
________________________________________

Ik zwijg, Heer,
omdat Gij stilte zijt.
Stilte als een zachte nacht.
Stilte zoals de morgen openglijdt.
Stilte wanneer de avond wacht
op rust en vrede buiten de tijd.
Stilte die het wachten verzacht
op U, die mijn liefde zijt.
________________________________________

Nu stilte
deze dagen wijdt
kom ik tot rust
uit wilde
ongedurigheid,
word ik bewust:
hoe rakelings nabij
zijt
Gij.
________________________________________

Ieder woord is te veel.
Laat tussen ons
stilte
het teken zijn
dat gij begrijpt
en ondervangt mijn pijn.
De dood wekt nacht.
En het bevestigende licht
waar ik op wacht
ontwaar ik nog niet
overvloeiend uit God
in mijn hart.
________________________________________

Natuur- en mensgebonden,
tastend in het oerverlangen van de mens
naar liefde geven en krijgen,
geworteld in trouw en dank,
overgegeven aan het levenslot
dat christelijk verrijzenislot is geworden
________________________________________

Kopergroen de maan
over de velden bevroren
waar het versgespleten koren
op ontplooiing wacht.
December, advent,
Waakzame tijd
om binnenskamers te bevragen
hoe ik mijn hart bevrijd
van twijfels en nederlagen,
hoe ik in deemoed
mij op Uw komen
voorbereid.
Laat God begaan
in deze nacht.
________________________________________

Wij zwerven
zonder huis en zonder land
totdat wij sterven
met in de hand
een wassen kaars
het laatste pand
– hoe schamel, schaars –
van ons geloof.
De laatste roof
van bedelaars.
________________________________________

Ik ben bang
bang voor de dood
loslaten, prijsgeven
ten onder gaan
‘Christus’ opstanding
ten dode toe
doorstaan.
________________________________________

De weg van het graan
naar het Levend Brood
leidt naar de opstanding
maar doorheen de dood.
Wie dat woord durft doorstaan
wordt erdoor bevrijd.
Soms een leven zo lang
soms ontredderend kort
mysterie Gods tijd.
________________________________________

Uit een tros bomen
op het vijvereilandje
helt een sjofele beuk.
Elk seizoen hangt hij schuiner
boven het vangnet van het water,
zodat zijn kruin voorzichtig –
een traag gebaar van afscheid
dat niemand radeloos maakt –
naar de aarde wuift.
En zegenen zal ik die dood
wanneer hij mij overkomt
midden lieve mensen
waarvan ik door hun simpelheid
zeker weet dat ik mag zijn
hun vriend, hun allerbeste vriend.

________________________________________