Karl Rahner sj (1904-1984)

Theoloog, Duitsland

Lees verder

Theoloog, Duitsland

Allerheiligen

Allerheiligen is het feest van die stillen en naamlozen,
die heengaan alsof zij nooit hadden bestaan,
van wie geen legende vertelt en geen heldenboek
van wereld- en kerkgeschiedenis verhaalt,
het feest van hen die slechts door Eén
God, worden gekend,
die hen heeft ingeschreven
in het boek des Levens,
dat het hart is van zijn eeuwige liefde.

God is gekomen

Want zie, ik breng u een blijde tijding, die voor heel het volk bestemd is: Heden is u in de stad van David een Verlosser geboren (evangelie nachtmis, Lc. 2, 10)
God is gekomen.Hij is daar. En daarom is alles anders dan wij denken. De tijd is uit zijn eeuwige voortgang veranderd in een geschiedenis, die in een ondubbelzinnige doelgerichtheid naar een scherp-omschreven einde voert, waarin wij en de wereld voor het ontsluierde aanschijn van God zullen staan. Wanneer wij zeggen: het is Kerstmis, dan zeggen wij: God heeft zijn laatste, zijn diepste, zijn schoonste Woord in de wereld uit¬gesproken, een Woord dat niet meer ongedaan gemaakt kan wor¬den, omdat het Gods definitieve daad is, omdat het God zelf in de wereld is. En dit Woord van God heet: Ik houd van jullie, mens en wereld.

Dat is een heel onverwacht Woord, een zeer onwaarschijnlijk Woord. Want hoe kan men dit Woord zeggen, wanneer men de mens en de wereld en hun beider schrikkelijke en lege afgronden kent? God kent ze echter beter dan wij. En Hij heeft dit Woord toch gesproken, toen Hij zelf als schepsel geboren werd. Dit mensgeworden Woord van liefde zegt, dat er een gemeenschap oog in oog en van hart tot hart moet zijn tussen de eeuwige God en ons, ja, dat die reeds een feit is ( we kunnen ons hoogstens nog weren tegen de liefdes¬kus die al op onze mond brandt). Dit Woord heeft God uitgesproken in de geboorte van zijn Zoon. En nu heerst er nog slechts gedurende een korte tijd een geluid¬loze stilte in de wereld, en alle drukte, die wij trots de wereldgeschiedenis of ons eigen leven noemen, is slechts een list van de eeuwige liefde, die een vrij antwoord van de mens op haar laatste Woord wil mogelijk maken.

In dit lange en korte moment van het zwijgen van God, dat ‘geschiedenis na Christus’ heet, moet de mens in deze wereld nog eenmaal aan het woord komen en hij moet bij het beven van zijn door Gods liefde geraakte hart tot God, die als mens in zwijgend wachten naast hem staat, zeggen: ik – nee, hij hoeft Hem niets te zeggen. Hij hoeft zich alleen maar zwijgend aan de liefde Gods uit te leveren, de liefde Gods die werkelijk¬heid is, omdat de Zoon geboren is.

God van mijn leven 

Wat zeg ik, als ik U mijn God, de God van mijn leven noem?

Zeg ik dan: zin van mijn leven, einddoel van mijn wegen, wij¬ding van mijn daden, oordeel over mijn zonden, bitterheid van mijn bittere uren, tehuis van mijn eenzaamheid?

Zeg ik dan: Schepper, Behouder, Nabije en Verre, Onbegrijpe¬lijke, God van mijn broeders, God van mijn vaderen? Zijn er ¬namen die ik U niet zou moeten geven? Maar wat heb ik gezegd, wanneer ik U alle namen van deze aarde heb gegeven?

Wat heb ik anders over U te zeggen, dan dat Gij Degene zijt zonder wie ik niet kan zijn, dan dat Gij de oneindigheid zijt, waarin ik, eindige mens, alleen vermag te leven?

En als ik dat over U zeg, dan heb ik mijzelf mijn ware naam gegeven, de naam die ik in de psalm van David altijd bid: tuus sum ego: ik ben degene die niet aan zichzelf toebehoort, maar aan U. Meer weet ik niet over mij¬zelf, meer weet ik niet over U. Gij, God van mijn leven, oneindigheid van mijn eindigheid!

Houd mij in uw dienst 

Houd mij in uw dienst alle dagen van mijn leven.
Verlang wat u wilt. Geef slechts, wat u bevalt.
Als ik moe word in uw dienst,
dan zult Gij toch niet moede worden
geduld met mij te hebben.
Gij komt om mij te helpen.
Gij geeft de kracht
telkens weer opnieuw te beginnen,
te hopen tegen alle hoop in,
te geloven, dat Gij in mij
de overwinning zult behalen
ondanks alle nederlagen die de mijne zijn.

Licht en kracht

God, geef ons in uw genade
licht en kracht
om de dag en het ogenblik
te onderkennen en te gebruiken
zoals U ze als uw gave,
als uw genade en als onze taak
telkens weer aan ons geeft,
opdat deze tijd werkelijk
de gunstige tijd van ons heil wordt:
uw eeuwigheid.
Maak mij wijs en rustig, opdat ik U kan dienen.
Geef mij de moed aan veel dingen voorbij te gaan,
schenk mij de kracht om afstand te doen,
daar een dergelijke onthechting de lege ruimte schept,
die door U kan worden gevuld.
Ik bid U om de gave van wijsheid,
die oude mensen bezitten.
Men heeft die nodig om U onverdeeld te kunnen dienen.
En daarmee kan men niet wachten,
nu minder dan ooit,
totdat men oud van jaren is geworden
en de wereld vanzelf voor de mens wegzinkt.
Veel deugden van de ouderdom
behoef ik nog niet te bezitten,
maar de deugd van wijze en dappere gelatenheid,
de deugd van heilige onverschilligheid
en van onthechting
moet ik toch wel hebben.
Want daartoe hebt U mij geroepen, toen U mij hebt uitverkoren,
voor het ambt van de “oudsten” in uw Kerk,
die onderweg is,
en uit het zichtbare wegtrekt naar het rijk,
waarop het geloof hoopt
en waar de liefde naar uitziet.
Op deze pelgrimstocht
moet ik mijn broeders en zusters voorgaan,
als de man, die door zijn leven geloofwaardig maakt,
dat alwie prijsgeeft, verkrijgt,
wie weggeeft, vindt
en wie arm is, rijk wordt.
Maak mijn hart tot een priesterlijk hart,
gelijk het Uwe.
Amen.

Navolging van Christus

Wij willen uw getuigen en uw apostelen zijn.
Getuigen van uw waarheid en uw liefde,
gezanten van uw zending tot heil van de wereld.
Zoals de Vader U gezonden heeft
zend zo ook ons allen.
Uw zending is een harde en moeilijke.
Wij zijn zwak, lauw en lusteloos,
weerbarstig en ongeschikt.
Wij voelen ons reeds genoeg belast met onszelf.
Maar wij willen toch gaan.
Wij willen telkens weer beginnen.
Wij zullen er telkens weer van weg willen sluipen,
moe en naar rust verlangend.
Jaag ons telkens weer op.
Leer ons, dat men zijn heil
slechts kan bewerken
in de zorg voor het heil van anderen.
Geef ons een scherp inzicht
en een grote paraatheid in de kansen,
die zich voor ons voordoen om voor Uw rijk te werken.
Geef ons hoop tegen alle hoop in,
schenk ons Uw kracht in onze onmacht.
Geef ons die liefde,
die zichzelf vergeet en geduldig is,
vol vertrouwen en getrouw.
Laat ons in ons apostolaat hen niet vergeten,
die ons het meest nabij zijn.