Een absurde samenvatting van de ignatiaanse spiritualiteit?

do 13 okt 2022 Jezuïeten / Spiritualiteit /
Een absurde samenvatting van de ignatiaanse spiritualiteit? 1

Generale overste van de jezuïeten Arturo Sosa op bezoek in Madagascar.

De Hongaars jezuïet Gábor Hevenesi sj maakte in 1705 een bloemlezing van citaten die aan Ignatius van Loyola worden toegeschreven. Daar zit een merkwaardig citaat tussen dat gezien wordt als een samenvatting van de ignatiaanse spiritualiteit en theologie.

De Hongaars jezuïet Gábor Hevenesi sj maakte in 1705 een bloemlezing van citaten die aan Ignatius van Loyola worden toegeschreven. Daar zit een merkwaardig citaat tussen dat gezien wordt als een samenvatting van de ignatiaanse spiritualiteit en theologie.

Het citaat dat op het eerste oog tegenstrijdig of zelfs absurd lijkt en dat de de ignatiaanse spiritualiteit en theologie wonderbaarlijk samenvat in een dubbele paradox, gaat als volgt:

“Laat dit de eerste regel van je handelen zijn: Vertrouw zo op God alsof het resultaat van je werk van jou afhangt en niet van God; en zet je zo in alsof niets door jou maar alles door God tot stand gebracht zal worden”.

Dit citaat staat in het boek Scintillae Ignatianae van jezuïet Gábor Hevenesi sj. Delen hieruit zijn onlangs gepubliceerd in een Nederlandse vertaling, geslecteerd en ingeleid door jezuïet Nikolaas Sintobin.

Hier volgt een commentaar op dit maxime, deze grondregel, door Paul Valadier sj, uit zijn boek La condition chrétienne.

Rechtvaardiging van hypocrisie?

Als je een dergelijk uitspraak voor de eerste maal leest, dan lijkt ze tegenstrijdig, om niet te zeggen absurd; het lijkt wel dat ze pure hypocrisie rechtvaardigt en dat ze een subtiele vorm van atheïsme wil funderen. 

Het is inderdaad zo dat het eerste deel van de zin uitnodigt om in God te geloven, maar op een dergelijke manier dat niets van Hem afhangt en alles van de handelende persoon. Indien je gelooft in God, is het dan niet om je helemaal op Hem te verlaten in totale overgave, zonder terughoudendheid of reserve? Moet je dan niet elke menselijke bijdrage die het Goddelijke handelen in de schaduw zou plaatsen ontkennen? Betekent deze formule uiteindelijk niet: geloof in God, maar geloof niet te veel in Hem. Of: doe alsof niets van Hem zou afhangen? Dit kan men niet anders interpreteren dan als een belijdenis van atheïsme, of, op zijn minst, als een uitdaging ten aanzien van de goddelijke almacht, en een voorzichtige manier van handelen die het zekere voor het onzekere wil nemen (morele hypocrisie).

Het tweede deel van de uitspraak is al even tweeslachtig, om niet te zeggen absurd. Hoe kan je immers alles in het werk stellen en je helemaal geven indien je niet echt gelooft in het resultaat van je inspanningen, of indien je je overgeeft, van meet af aan? Aan de ene kant vraagt men om alles van zichzelf te doen afhangen; aan de andere kant gaat men ervan uit dat alles zal afhangen van God en, bijgevolg, dat al onze initiatieven van nul en generlei waarde zullen zijn. Is dit niet gewoon een andere manier om God uit te dagen, meer nog, opnieuw een subtiele ontkenning van God in wie men uiteindelijk niet zoveel gelooft als men wel beweert vermits men er voor zorgt alles te voorzien, in het geval dat … Eigenlijk zou het hier dan gaan over een schijnvertoning van overgave aan God, terwijl men eigenlijk alles mooi zelf regelt en enkel maar vertrouwt op zichzelf en op eigen handelen.

Het geïncarneerde Woord

Deze tegenstrijdigheden getuigen van een abstracte dissociatie van termen: een al te verstandelijke lezing die niet ziet dat er een concrete band is die toelaat een schijnbaar tegenstrijdige spanning samen te brengen. Gaston Fessard sj heeft goed getoond dat deze spreuk maar werkelijk betekenis krijgt indien men ze in verband gaat brengen met “de logica van het in de geschiedenis geïncarneerde Woord”, dus in functie van de Incarnatie, of van de beweging waardoor God in Christus het menselijke zijn op zich neemt om het goddelijke leven te geven, zijn eigen leven. Enkel dit perspectief laat toe om de antinomie op te heffen.

Het veronderstelt inderdaad dat men in een gecontrasteerde dynamiek gaat staan waarbinnen de woorden betekenis krijgen door er zowel de logica als de verbanden van te respecteren. Het geloof dat hierbij voorondersteld wordt is uiteraard het geloof in de God van Jezus Christus: in een God die de mens vergoddelijkt (of hem opneemt in zijn leven) en tegelijkertijd zichzelf vermenselijkt, zijn wezen van schepsel opneemt, helemaal opgaat in zijn menselijkheid om hem zijn volledige menselijke en goddelijke dimensie te geven. 

De weg van de menswording

Immers, God biedt aan de mens maar aan om hem te vergoddelijken (om de woordenschat te gebruiken die de kerkvaders zo dierbaar was) op voorwaarde dat de mens ten volle de weg gaat van de menswording. Het is maar als en in de mate dat de mens zijn beperktheid aanvaardt en opneemt, zijn historiciteit en zijn bijzonderheid, dat God tot bij die mens komt om hem de weg te openen naar Zijn eigen leven. Het gaat hier niet over “of of”, en elke schijnbare tegenstelling wordt opgeheven door de beweging waarbij God aan de mens die zijn menselijkheid ten volle opneemt, het perspectief biedt van het goddelijk leven. Zo’n God wenst niet zijn superioriteit te bevestigen doorheen de vernedering van zijn schepsel. Hij neemt niet de plaats in van een wezen dat onbekwaam of onmachtig is. Maar Hij komt net wonen in de vrijheid van Zijn schepsel wanneer het de moed heeft om ten volle zichzelf te zijn, en zichzelf niet te verloochenen. 

De christelijke mens zal dus het dichtst bij God zijn (voor zover deze ruimtelijke woordenschat betekenis heeft) wanneer hij ertoe komt om zelf te beslissen in volle menselijke vrijheid; of nog, God is het diepst aanwezig in die vrijheid wanneer die er naar streeft om zichzelf bewust te leiden of om zijn leven in waarheid te ordenen. De eerste zin van de maxime maakt dus korte metten met elke verkeerde bewering over de transcendentie van God die ten koste zou gaan van het afhaken van de mens en van een verzaken aan zijn wezen van schepsel.

Geen heer en eigenaar

Het tweede deel van de zin herinnert er gelukkig aan dat de menselijke vrijheid, hoe essentieel ze ook is, de mens niet maakt tot heer en eigenaar van de loop van de geschiedenis, zelf niet van zijn eigen leven. Zij garandeert hem ook niet dat zijn beslissingen zeker volledig waardevol zijn. Zij waarschuwt hem tegen de waanzin van het verlangen om alle touwtjes in handen te krijgen dat de mens opsluit in een genoegzaamheid waarin hij zichzelf verliest vermits ze leidt tot verlies van de werkelijkheidszin. Het geloof in God vooronderstelt en doet beroep op al de menselijke krachten, zo leert ons het eerste deel van de zin. Maar dit vraagt een loslaten, een verzaken, een afsterven aan zichzelf en aan de eigen initiatieven, die allen neerkomen op een volledig vertrouwen in God alleen. 

Maar het is wanneer de vrijheid ten volle haar kracht heeft uitgeoefend, in de mate dat zij dat kan, dat het haar mogelijk wordt om zichzelf los te laten en zich over te geven; zonder dat deze overgave een opgeven wordt of een uiting van lafheid. Het is maar als je al je krachten hebt ingezet dat je je echt kan toevertrouwen aan God; slechts dan weet je wat het betekent je toe te vertrouwen aan iemand die groter is dan jezelf als je eerst alles hebt gedaan wat in je mogelijkheden ligt. Zulk een vrijheid verzaakt niet aan zichzelf. Ze erkent wel haar grenzen. En dit is wijsheid, niet goddelijke oekaze of heteronomie die niet kan gerechtvaardigd worden.

Infomomenten Geestelijke Oefeningen 2020-2021 3

Bekijk alle nieuwsberichten

Deel