Guido Dierickx sj vertelt een prachtverhaal dat nog waar is ook.
Guido Dierickx sj vertelt een prachtverhaal dat nog waar is ook.
Het volgende verhaal is te mooi om waar te zijn, maar toch echt gebeurd. Het begon in het zuiden van Chicago, in het noordoosten van de Verenigde Staten (VS). Geen florissante landstreek: de stadsbussen die daardoor moeten om de campus van de University of Chicago te bereiken, vermijden angstvallig daar te stoppen. Ze weten waarom. Nu is Pilsen, de deelwijk waarover het gaat, niet de aller- ergste, maar nog erg genoeg. Daar wonen latino immigranten die arm zijn en werkloos. De gezinnen zijn dikwijls ontwricht, de kinderen komen niet ver op school, de jongeren hangen rond in min of meer misdadige bendes. Een akelig stadsdeel dus, met alle bekende vicieuze cirkels van armoede en uitsluiting. Waarom namen enkele jezuïeten het roekeloze initiatief uitgerekend daar een college te openen? In principe lag dat voor de hand. Behoorlijke scholing is een middel om jongeren uit het sociale en economische slop te halen. Bovendien waren die latino’s ‘katholiek’, althans in naam. Ze mochten dus ook religieus niet in hun moeras worden achtergelaten.
Maar in de praktijk was dit mooie voornemen veel moeilijker. Ook in Chicago was het aantal beschikbare jezuïeten aan het slinken. Het was al moeilijk genoeg om de bestaande werken, onder andere hun Loyola University en hun twee colleges recht te houden. In eigen rangen was de bijval voor die nieuwe opzet daarom niet erg groot. Toch was het elan sterk genoeg om een kleine, vastberaden ploeg samen te brengen, versterkt met enkele medestanders uit de katholieke onderwijsmilieus van de stad. Voeg daarbij nog de lokalen van een afgeleefd parochieschooltje en, niet te vergeten, enkele miljoenen dollar die de leiding van de jezuïeten ter beschikking stelde als startkapitaal. Dat was nodig. Een confessionele school kan in de VS niet rekenen op de financiële steun van de overheid en in dit geval evenmin op die van de doorgaans straatarme ouders.
Wat heb je dan nog nodig? Om te beginnen enkele gedreven leraren. Dat bleek geen groot probleem. In Chicago en omstreken waren nogal wat oudgedienden van vrijwilligerswerk te vinden, bijvoorbeeld voormalige ontwikkelingswerkers die in Zuid-Amerika actief waren geweest en die in dit college voor latino’s hun vroegere inzet wilden verlengen. En wat nog? Leerlingen natuurlijk. Dat bleek heel wat moeilijker. In de ontwrichte gezinnen moesten de meisjes dikwijls opdraaien voor het huishouden. En buiten, op straat, werden de jongens al gauw ingelijfd bij een jeugdbende. Bovendien was het vormingsaanbod van de school relatief veeleisend. De leerlingen moesten zich ertoe verbinden naast Spaans ook Engels te leren en de banden met de jeugdbendes door te knippen. Natuurlijk was ook nog geld nodig. Toen kwam een van de medewerkers, een man uit de zakenwereld, met een lumineus idee. De leerlingen zouden een dag per week als jobstudent werken in één van de grote ondernemingen in Chicago. In de Loyola University, bij de stadskrant Chicago Herald Tribune, in grote advocatenkantoren enzovoort. Om te beginnen als loopjongen of -meisje, maar al gauw ook in belangrijkere functies.
Nu begint het verhaal pas echt op een sprookje te lijken. Welke ondernemingen zouden die nauwelijks gewassen tieners willen loslaten op hun netjes geboende vloeren? Eerst was hun aarzeling groot. Maar in de VS bestaan sterke netwerken en één daarvan omvat oud-studenten van de colleges en de universiteiten van de jezuïeten, zoals Boston College en Georgetown University. Die lieten zich overhalen die jobstudenten binnen te halen. Ze hebben het zich doorgaans niet beklaagd. Hun nieuwe werkkrachten legden een verbazend werkethos aan de dag. Ze wisten dat ze in die aanvankelijk onwennige omgeving hun studies konden verdienen en bovendien dat ze een uitstekende ‘on the job’-training kregen. Wel schreef een jongedame voor zichzelf een cheque van 2.000 dollar uit. Die vloog buiten, uit de firma en uit de school.
Het college kende enkele moeilijke jaren: zwakke leerlingen, weinig geld. Het keerpunt kwam toen Hillary Clinton de school officieel kwam openen. Toen begonnen enkele grote geldschieters, onder wie Bill Gates, zich voor dat merkwaardige initiatief te interesseren. Toen kreeg het college een overaanbod aan leerlingen en kon het daaruit steeds betere kiezen. Bijgevolg kreeg het ook meer inkomsten van zijn jobstudentendienst. Steeds meer afgestudeerden werden aanvaard voor hogere studies in gereputeerde universiteiten. En, niet te vergeten, toen het basketballteam voor het eerst een wedstrijd won tegen de grote naburige staatsschool, was ook dat een keerpunt. Het college begon stilaan zelf elitair te worden, wat aanvankelijk niet de bedoeling was. Hopelijk zullen de oud-leerlingen zich opwerpen als de leiders van hun gemeenschap. Wonderen zijn zeldzaam. Ze wekken hoop, maar veranderen de wereld niet op korte termijn. In 2008 wijdde G.R. Kearney, oud-leraar van de school, een levendig boek aan dat eerste Cristo Rey college. Sindsdien werden nog negentien colleges naar dat voorbeeld opgericht door jezuïeten, door broeders van de Christelijke Scholen en door nog anderen: veel, maar te weinig in verhouding met de behoeften. Wellicht zijn er niet meer mogelijk dan één of twee scholen per grote stad. Alleen daar zal het aantal sponsors groot genoeg zijn. De miserie van het scholenbestel in de ‘inner cities’ verdwijnt daarmee niet. Niettemin is dat een wonderverhaal. Het laat zien waartoe christelijk geïnspireerde vrijwilligheid in staat is. Althans waar de overheid die niet versmacht onder haar subsidiebeleid en de bijbehorende regelneverij.
Guido Dierickx sj