Wat de gevangenis Leo De Weerdt sj leerde over barmhartigheid

Wat de gevangenis Leo De Weerdt sj leerde over barmhartigheid

Een gevangenisaalmoezenier aan het woord

Een gevangenisaalmoezenier aan het woord

Gevangenen: de buitenwereld spuwt hen onbarmhartig uit of is in het beste geval onverschillig. Bij de aalmoezenier vinden gedetineerden vaak voor het eerst in hun leven iemand die echt naar hen luistert en het goede in hen aanspreekt.

Hoofdaalmoezenier Leo De Weerdt sj is al jaren werkzaam in de gevangenis van Brugge. Op zijn werkplek leerde hij barmhartigheid door tussen de mensen te staan: Ik heb me in de gevangenis en ook daarbuiten op een goede manier leren verzetten tegen het kwaad of er leren mee omgaan door barmhartigheid te ontdekken. Anders was ik echt hardvochtig geworden.

Kwaad en gebrokenheid eerst in je eigen leven onder ogen zien

Zonder barmhartigheid zou hij zijn werk nooit kunnen uithouden, zegt hij stellig: Barmhartigheid is voor mij die grondhouding waarin we in al onze kwetsbaarheid en gebrokenheid in de waarheid van het leven en dus ook van ons eigen leven gaan staan.

Barmhartigheid is een letterlijke vertaling van het Latijnse misericordia. Je hoort daarin goed de twee woorden hart en miserie. Een hart hebben voor de ellendelingen en ongelukkigen.

Voordat we een hart kùnnen hebben voor armen en gekwetsten is het wezenlijk dat we eerst oog leren krijgen voor wat arm en ongelukkig is in onszelf, benadrukt Leo. De grens tussen goed en kwaad situeert zich niet aan de gevangenismuur. Ze loopt dwars doorheen ons eigen leven en hart.

Carl Jung, de bekende psychotherapeut, verwoordde deze ervaring heel raak wanneer hij schreef aan een gelovige vriend:

Ik bewonder je als christen, omdat als je iemand ziet die hongerig is of dorstig, je Jezus ziet, als je iemand bezoekt die ziek is of gevangen, dan bezoek je Jezus. Maar wat ik niet begrijp, is dat je Jezus niet ziet in je eigen armoede. Waarom zie je enkel de arme buiten jezelf? Je lijkt jouw eigen armoede te verloochenen. Waarom denk je het beter te hebben dan de anderen en dingen te doen voor mensen, terwijl  jezelf toch ook een gebroken mens bent? Waarom durf je Jezus niet verborgen zien in je eigen gebrokenheid?

Gebrokenheid en kwaad zijn heel duidelijk stukjes mens-zijn die niemand van ons vreemd zijn. Als ik mag ervaren dat ik gewoon mezelf mag zijn, met mijn zwakheden en mijn mogelijkheden, zal ik niet zo vlug geneigd zijn om een ander te veroordelen.

Dan zal ik hem minder snel herleiden tot zijn gebrokenheid en zal ik hem met alles wat ongelukkig en verscheurend is in hem ook kunnen opnemen in mijn hart.

Niemand herleiden tot zijn misdaden

Uiteraard hebben mensen die in de gevangenis verblijven anderen kwaad berokkend. Als christen gelooft de hoofdaalmoezenier echter dat niemand bepaald wordt door zijn misdaden of samenvalt met het kwaad dat hij of zij heeft aangericht. Ons christelijk geloof laat ons juist toe te zeggen dat wij niet onderworpen zijn aan het kwaad, maar dat we er ons te allen tijde van kunnen bevrijden.

Leo geeft een ontroerend voorbeeld: Daarom zeggen we tegen een jongere in de gevangenis die een diefstal pleegde: ‘Ja, je hebt gestolen, maar je bent géén dief. Je hebt wel drugs genomen maar je bent géén verslaafde, enz… Je bent veel meer in de ogen van God en van mezelf: je bent een goed tekenaar, je hebt humor en bovendien ben je een heel gevoelig man.’ We mogen gevangenen en verslaafden nooit herleiden tot hun misdaad of verslaving.

In de waarheid van mijn leven gaan staan, is die paradoxale ervaring dat ik juist in het onaf en beperkt zijn, in de gebrokenheid van mijn eigen leven iedere keer opnieuw erken en – meer nog – mag ervaren dat juist daarin God mij bevrijdend nabij is. God heeft mij ten diepste lief als mens, ondanks mijn kwetsuren en mijn falen.

In de waarheid van mijn leven gaan staan heeft daarom ook iets te maken met nederigheid. Pas vanuit die ervaring kun je authentiek naar anderen gaan.

Verschillende manieren om tegen het eigen misdaadverhaal aan te kijken

Gevangenen brengen elk hun eigen verhaal mee. De verschillen zitten niet enkel in hun concrete levensloop en de aard van de feiten die hebben geleid tot hun opsluiting. Ze zitten ook in de houding die een gevangene aanneemt tegenover die feiten. Leo verduidelijkt: Hij kan bijvoorbeeld de ten gelaste feiten ontkennen. Hij kan ook erkennen dat hij wel degelijk de dader is, maar dat hij wegens allerlei omstandigheden niet helemaal verantwoordelijk is voor wat zich heeft voorgedaan. Zijn houding tegenover zijn criminele daden kan ook doordrongen zijn van een verpletterend schuldbesef en een ondraaglijk schaamtegevoel. Zelfs van het verlangen om niemand meer onder de ogen te moeten komen.

Andere daders geven blijk van een soort onverschilligheid, soms in de hand gewerkt door het afvlakkende leven in de gevangenis.

Naast de feiten en hun houding achteraf is er nog de werkelijke betrokkenheid bij wat er gebeurd is. Een groot deel van het gerechtelijke onderzoek en proces zal op de één of andere manier rond deze laatste vraag draaien.

Gevangenen moeten opboksen tegen een muur van onrechtvaardigheid

De gevangene heeft dikwijls het gevoel dat het juridische systeem en – nadat de straf uitgesproken is – ook het gevangenispersoneel wantrouwend staan tegenover het verhaal dat hij of zij brengt. Dat maakt vaak een gevoel van onrechtvaardigheid wakker. Hoezo?  

Om te beginnen wordt niet steeds geluisterd naar wat de gevangene zegt, maar naar wat iemand àchter zijn woorden of verhaal vermoedt. Het is alsof de gedetineerde zijn gesprekspartner ziet denken Ja, ja dat zal wel. Dat zeggen ze allemaal. De gevangene roept dan vaak wanhopig uit. Misschien ben ik wel schuldig aan bepaalde feiten, maar daarom ben ik toch nog geen leugenaar?

Daarnaast heeft het gevoel van onrechtvaardigheid bij gedetineerden ook te maken met de verschillende hypothesen die speurders of – later in de gevangenis –  psychologen naar voor schuiven over hen. Deze beweringen wekken soms woede op of een gevoel van absurditeit: Hoe kan iemand zoiets beweren over mij? Hoe kan men mij zien als een gevaar voor de samenleving?

Hetzelfde gevoel bekruipt gedetineerden wanneer zij de psychologische verslagen uit hun dossier onder ogen krijgen. Zij lezen daar wie ze zijn en aan welke persoonlijkheidsstoornissen ze lijden: Ben ik dit? Ben ik een narcist? Ben ik dan een monster? Heb ik misschien geen empathie?

En toch zijn ze op een vreemde manier ook ‘onschuldig’

Vreemd genoeg en tegelijk niet moeilijk om te begrijpen, is de reactie van de gedetineerde tegenover een dergelijke eenzijdig negatieve beeldvorming en veroordeling. Hijzelf heeft namelijk vaak een gevoel vanonschuld: Misschien ben ik wel schuldig aan dit of dat. Misschien ben ik geen heilige en heb ik fouten gemaakt. Maar aan wat mij hier allemaal ten laste wordt gelegd, ben ik onschuldig. Dwars doorheen en mét ons onvermogen en onze onmacht worden we toch geroepen om zonen en dochters van God te zijn.

Deze roeping doet ons als mens delen in een fundamentele, dieperliggende  onschuld. Wie we ook zijn of wat we ook deden. De gedachte van die fundamentele, dieperliggende onschuld in elk mens speelt voor Leo een belangrijke rol wanneer hij de verhalen van gevangenen beluistert.

Hoe kunnen gevangenisaalmoezeniers inspelen op die gedachte van een fundamentele, dieperliggende onschuld in ieder mens? En al helemaal als ze heel concreet tegenover een gedetineerde man of vrouw zitten die zijn of haar onschuld uitspreekt?

Misschien moeten we hun verhalen beluisteren vanuit een soort tweede naïviteit,meent Leo.Ik kan als aalmoezenier niet meer terug naar een eerste, onmiddellijke naïviteit wanneer ik gedetineerden over onschuld hoor praten. Ook wanneer ze dingen vertellen die niet stroken met de realiteit zijn hun woorden in de meeste gevallen waarachtig.

In de context van een gesprek met de aalmoezenier wil de gedetineerde iets zeggen over zichzelf, niet noodzakelijk over technisch-juridische kwesties of psychologische analyses van zijn persoonlijkheid. Wel hoe hij de hele situatie beleeft waarin hij is verzeild geraakt.

Daarom is het belangrijk voor mij om de naïviteit te hervinden, om de waarheid niet als een detective achter zijn woorden te zoeken, maar de waarheid te zien in wat hij vertelt, eventueel ook in zijn leugens, minimaliseringen of het vluchten voor zijn verantwoordelijkheid. Dat vraagt echter van mij als aalmoezenier, telkens opnieuw, een bekering in mijn manier van luisteren.

Groeiweg naar berouw en innerlijk herstel is vaak lang

Berouw komt wel degelijk aan bod in de begeleidingsgesprekken. Leo vertelt over een concrete man: Zo ontmoet ik vaak een gedetineerde die 7 jaar geleden een moord pleegde. Het valt me telkens weer op in onze gesprekken hoe deze man lijdt. Ook uiterlijk is hij fel getekend.

Vanaf die bewuste dag van de feiten tot op vandaag is voor hem de tijd stil gevallen. Telkens weer komt hij terug op de feiten, probeert hij me te zeggen hoeveel spijt hij heeft. Samen hebben we gezocht om zijn spijt en berouw geleidelijk ook gestalte te geven. Zo vroeg hij mij om op Allerheiligen bloemen naar het graf van zijn slachtoffer te brengen. Op dat moment zou hij in zijn cel ook bidden.

Meestal gaan er vele jaren over heen vooraleer de gevangene terug het hoofd kan oprichten, letterlijk. Hij of zij raakt er bijna aan gewoon om met neergeslagen blik door het leven te gaan. Dan breekt er een moment daar waarop verdriet en vernedering wegbebben. Dan kan de gevangene met de woorden van de psalmist bidden. Hoe talrijk zijn mijn tegenstanders, maar U, God, heft eens mijn hoofd weer omhoog. (Ps 3, 2-4)

Deze liefdesbeweging heeft zich op een bijzondere en unieke wijze getoond in het leven van Jezus. Het is zijn zending om mensen die ergens in vastzitten in naam van God terug vrij maken. In Jezus zien wij hoe God zich zo diep naar ons toewendt dat uiteindelijk geen enkele menselijke blik – hoe neergeslagen ook –  Hem niet zou kunnen ontmoeten.

Verwonderd en dankbaar stelt de hoofdaalmoezenier vast: Van deze ontmoeting zijn we in de gevangenis vaak stille getuigen.

Ilse Cornu

Met dank aan kerknet.be

Bekijk alle nieuwsberichten

Deel