Omgaan met weldoeners

Aan Isabelle Roser, een rijke dame uit Barcelona, die hem geholpen had voor het bekostigen van zijn studies in Parijs, maar die dan zelf in moeilijkheden was geraakt schrijft Ignatius:

Lees verder

Aan Isabelle Roser, een rijke dame uit Barcelona, die hem geholpen had voor het bekostigen van zijn studies in Parijs, maar die dan zelf in moeilijkheden was geraakt schrijft Ignatius:

U vraagt mij dat ik u vergeef dat u tegenover mij niet meer zo vrijgevig kunt zijn, omdat u nu zelf voor heel wat verplichtingen staat waarvoor uw mogelijkheden ontoereikend zijn. Er valt u niets te vergeven. Ik ben het die door vrees word bevangen als ik er aan denk dat, zo ik tegenover mijn weldoeners niet alle verplichtingen nakom  waar God achter staat, Hij mij dit in zijn goddelijke rechtvaardigheid niet zal vergeven, zeker niet na de overvloedige weldaden die ik van u mocht ontvangen.” …“Ik hoop van zijn goddelijke goedheid  … dat Hij mij nooit laat vervallen in ondankbaarheid.”

In uw brief maakt u mij ook de verontschuldigingen over van onze zusters in Christus onze Heer. Zij zijn mij niets verschuldigd. Ik ben het die hen voor altijd verschuldigd ben. Als zij nu menen dat zij voor de dienst van God onze Heer hun weldaden beter aan iets anders besteden, dan moeten wij ons daarover verheugen. En doen zij niets, of kunnen zij niets doen, dan verzeker ik u dat ik zelf rijk genoeg zou willen zijn om haar in de mogelijkheid te stellen heel wat te doen voor de dienst en tot eer van God onze Heer.”

Wat later schrijft Ignatius naar Inès Pascual uit Manresa over diezelfde Isabelle Roser :

” Zij schreef mij een brief waarin zij mij vroeg niet verwonderd te zijn indien zij mij niet meer kan helpen zoals zij graag zou gedaan hebben, daar zij zelf grote noden kent. Ik geloof echt … dat zij voor mij meer gedaan heeft dan zij kon, en dat ik haar meer verschuldigd ben dan ik haar ooit zal kunnen teruggeven. Ik meen daarom dat u haar hierover niet moet aanspreken en haar mijn noden niet moet laten kennen, zodat zij niet bedroefd zou zijn dat zij mij niet kan helpen.”

Ignatius