Theo Vlugt sj

Missionaris in Libanon

Theo Vlugt sj

Missionaris in Libanon

Missionaris in Libanon

 

Iedere keer als hij in Libanon ander werk gaat doen zegt pater Theo Vlugt: „Ik maak promotie.” De mensen in zijn omgeving denken dat hij een stapje hogerop klimt. „Ik zeg dan: „Dat doe ik inderdaad. Ik heb een buurt gevonden die nog armer is.”

Jezuïet Theo Vlugt is al bijna vijftig jaar werkzaam in Libanon. Over politiek wil hij niet praten, want dat is te gevaarlijk: „Dat ligt vaak gevoelig en dan kan ik het land worden uitgezet.”

Vlugt, gekleed in een bruine monnikspij, heeft met zijn tachtig jaar de leeftijd der zeer sterken bereikt, maar is nog iedere dag druk bezig. Hij is vol van zijn huidige activiteiten voor het Afro-Aziatisch Centrum in hartje Beiroet. Met een heldere stem waar zijn Amsterdamse komaf in doorklinkt: „Onder auspiciën van een maronitische bisschop proberen we iets te doen aan het geestelijke en lichamelijke welzijn van al die gastarbeiders in Libanon.”

Al die gastarbeiders zijn de duizenden vrouwen uit landen als Sri Lanka, de Filippijnen en Ghana die in Libanese gezinnen huishoudelijk werk verrichten. „Alleen al uit Sri Lanka zijn hier 75.000 vrouwen”, aldus Vlugt.

De vrouwen worden „geronseld.” „In de arme streken van de wereld gaan mensen rond die werk, een salaris en een dag vrij in de week beloven. Gelokt door dat vooruitzicht worden ze gebracht. Ik zeg altijd: „Ze komen niet, maar ze worden gebracht.” Vervolgens worden ze in een gezin geplaatst om huishoudelijk werk te doen.”

En dan worden ze uitgebuit?

„Er zijn mensen die deze vrouwen vriendelijk ontvangen en dan kan het gebeuren dat het voor beide partijen een succes wordt. Ze hebben een contract voor bepaalde tijd en als dat is verlopen wordt het verlengd, omdat ze het geld nodig hebben. De broertjes moeten bijvoorbeeld nog naar school of de vader is ziek.”

„Die blijven dus. Het zijn er echter maar weinig. Ik schat nog geen 35 procent. In de andere gevallen vallen de gouden bergen die zijn beloofd, een voor een tegen. En als bovendien de vriendelijkheid te wensen overlaat en mensen zelfs handtastelijk worden, heb je een groot probleem.”

Radio

De vrouwen wordt bij aankomst in Libanon hun paspoort afgenomen. Vlugt: „In veel gevallen wordt hun bagage gecontroleerd op telefoonnummers. Men wil deze mensen totaal isoleren. Uiteindelijk krijgen ze ook geen wekelijkse vrije dag en zitten ze volledig geïsoleerd in zo’n gezin.”

Toch weet Vlugt in contact te komen met deze vrouwen. „We hebben in Libanon nog altijd de katholieke radio, 24 uur per dag. Zondagavond trekken we twee uur uit voor de buitenlandse gastarbeidsters: voor de Ethiopiërs, de Ghanezen, de Sri Lankanen en de Filippino’s elk een halfuur in hun eigen taal. Er is dan een korte preek. Dat is heel belangrijk, want die vrouwen moeten de communicatie met God in stand houden.”

Aan het eind van de uitzending wordt het telefoonnummer van het Afro-Aziatisch Centrum doorgegeven met het verzoek: „Geef dit nummer door aan je kennissen die misschien geen radio hebben.” Vlugt: „Die meiden zien elkaar bij het boodschappen doen in de supermarkt en dan kunnen ze dingen aan elkaar doorgeven.”

„Als de vrouwen in de problemen zitten, kunnen ze ons bellen”, aldus Vlugt. „Dan is het bijvoorbeeld: „Mijn vader ligt op sterven.” Soms hoeven wij alleen maar het telefoonnummer van de ambassade door te geven.”

Een andere keer stappen de vrouwen rechtstreeks op het centrum van Vlugt af. „Dan zijn ze aan de verschrikkingen waaraan ze blootstaan in de gezinnen ontsnapt via de voordeur, de achterdeur of via het raam op de derde verdieping.”

Vlugt brengt de vrouwen naar de ambassade van hun land. „Op een gegeven moment kunnen ze dan terug. Vanmiddag moet ik op een van de ambassades een gebedsdienst houden. Veertig vrouwen gaan terug naar hun vaderland. Dat zijn mooie momenten.”

Gevangenen

Tussen al het werk door vindt Vlugt nog tijd voor het bezoeken van buitenlandse gevangenen. „Dan komen die vrouwen met geboeide handen bij mij. Ik maak dan een kringetje en vraag of ze mij kennen. Ja, ze hebben me wel eens in de kerk gezien of ze hebben mijn stem op de radio gehoord. Nou, dan is het ijs gebroken en gaan we eerst het Onze Vader bidden. Als gedetineerden die niet christelijk zijn, vragen wat we doen, leg ik het hun uit. Daarna nodig ik ze uit mee te doen.

God kijkt niet alleen naar de katholieken. Als we met elkaar hebben gebeden geef ik hun een sanitair pakketje. Iedereen krijgt wat. Het is een gift van de kerk. Gratis. Zo komen er op zo’n ochtend drie, vier groepen. Daarna ben ik op. Dan moet ik echt naar de hemel kijken. Dat is een heel intens religieus moment.”

Vlugt doet het werk onder gevangenen en vrouwelijke gastarbeiders inmiddels een kleine tien jaar. Daarvoor was hij actief in het onderwijs. „Ik was directeur van wat ze tegenwoordig in Nederland een basisschool noemen.”

Hoe lang hebt u in het onderwijs gezeten?

Vlugt lacht: „Bijna veertig jaar. Op een school in een arme buurt met kinderen van katholieken, orthodoxen en islamieten.” Zijn ogen glimmen.

Was dat een mooie tijd?

„Buitengewoon. Van de school was zo’n 30 procent van de kinderen islamitisch. Na school van huis naar huis om even koffie te drinken. Dat was bijzonder aardig. Ik kwam als directeur en als priester. Door mijn kleding ben ik altijd erg herkenbaar als priester. Ik ging overal heen, ook tijdens de oorlog, en werd door iedereen goed ontvangen. In het heetst van de strijd zijn er moslims geweest die mij hebben beschermd. Ik word nog altijd herkend door oud-leerlingen. Sommigen zitten nu bij de politie of in het leger. Als ik aankom houden ze het verkeer voor me tegen: „Daar komt de pater aan.”

Waarom bent u ermee gestopt?

„Toen mijn broers en zussen allemaal al opa en oma waren, zat ik nog in het lager onderwijs. Daar moest een einde aan komen.”

Vindt u het werk dat u nu doet ook mooi?

Ernstig: „Ik heb altijd naar de arme kant gekeken. Op de eerste school heb ik bijna dertig jaar gewerkt, de hele oorlog door. Toen ik daar wegging zei ik: „Ik maak promotie.” Iedereen dacht dat ik en stapje hogerop klom.”

Lachend: „Mijn antwoord was dat ik inderdaad hoger werk ging doen, dat ik een buurt had gevonden die nog armer was. Dat bedoel ik met promotie. Ik heb daar tot mijn zeventigste gewerkt.”

Weer serieus: „Toen dacht ik: Ik wil weer promotie maken; ik ga de migranten helpen. Zij zijn erg arm, maar je moet armoe wel goed verstaan. Armoe is niet alleen een kwestie van geen geld hebben: versleten kleren, kapotte schoenen, weinig eten en dat soort dingen. Dat is een uitwendige vorm van armoe.

Je huis, je vader en je moeder verlaten om naar een vreemd land te gaan waarvan je nog nooit hebt gehoord en in een toestand belanden waar je niets van begrijpt; je spreekt de taal niet, je moet leren hoe het huishouden daar werkt, ’s nachts lig je alleen in een hokje te huilen, wachtend op de volgende ochtend, waarna het weer opnieuw begint. Dat is armoe.”

Wat zijn voor u hoogtepunten geweest?

„De momenten waarop ik besefte dat mijn aanwezigheid nuttig was. Die zijn er heel vaak geweest. Laat ik een hoogtepunt vertellen. Er was een Afrikaanse vrouw die op school als een grote nul werd behandeld. Ze was nergens anders goed voor dan alleen om te dweilen. Zij wilde bij ons de cursus gezondheidszorg volgen, ook al had ze nauwelijks lagere school. Die cursus wordt bij ons gegeven door een verpleegster, een vroedvrouw en een neuroloog. Enfin, een hele ploeg. Toen ben ik naar die mensen gegaan en ik heb gezegd: „Die vrouw is heel erg gemotiveerd, maar niet zo capabel. Als jullie in staat zijn haar de lesstof bij te brengen, zijn jullie goede leraars. Bij de andere cursisten gaat het vanzelf, maar in haar geval moet je bewijzen dat je kennis kunt overdragen. En nu? Die vrouw straalt helemaal. Dan weet je dat je nuttig bent geweest.”

Zijn er in de vijftig jaar dat u hier hebt gewerkt nooit momenten geweest dat u zei: „Ik stop ermee?”

„Nee, nooit. We zijn in Gods hand. Dan doe je gewoon je werk.”

Waarom doet u dit werk? Is het uit roeping?

„Ik ben blij dat ik het doen mag. Hier in Libanon ben ik thuis. Als ik in Nederland uit het vliegtuig stap, weet ik niet wat ik doen moet, ik weet niet wat ik zeggen moet, ik weet niet waar ik kijken moet. Maar als ik in Libanon uit het vliegtuig stap, ben ik thuis. Hier weet ik alles.”

Dus Libanon bevalt u wel?

„Het land is natuurlijk buitengewoon. Er is een plek waar ik graag mensen heen breng. Daar staan dicht bij elkaar een Fenicische tempel voor Astarte, een grootse Romeinse tempel en de ruïne van een christelijke kerk, waarschijnlijk uit de tijd van de Byzantijnen. Daar komt ineens alles samen. Dan zeg ik tegen de mensen die bij me zijn: „Nu bidden we samen het Onze Vader.” Dat is heel indrukwekkend.”

Als je kijkt naar het afnemende aantal christenen in Libanon kun je je afvragen of de christelijke kerk in Libanon nog toekomst heeft.

Direct, zonder na te denken: „Heeft de kerk in Nederland toekomst? Het trieste van Nederland is de onkerkelijkheid. Iedereen heeft te eten en te drinken, iedereen heeft een huis en een televisie. De mensen hebben alles, maar ze hebben God niet meer nodig.”

Bijna fluisterend: „Jezus heeft ook gezegd: „Als de Mensenzoon op aarde terugkomt, vindt Hij dan nog geloof op aarde?” Ik denk het wel, maar Hij zal wel een beetje in ons teleurgesteld zijn.”

Ook in u?

Denkt diep na: „Ik hoop van niet.”

Met dank aan het Reformatorisch Dagblad

Infomomenten Geestelijke Oefeningen 2020-2021 3

Bekijk alle portretten

Deel