Onderzoeksinstituut geschiedenis spiritualiteit Nederlanden
Onderzoeksinstituut geschiedenis spiritualiteit Nederlanden
Het doel van dit wetenschappelijk team is – met de woorden van een van de stichters, de Vlaamse jezuïet Desiderius Stracke sj (1875-1970) – ‘De wetenschappelijke navorsing van de geschiedenis van de vroomheid – ascese en mystiek – in de Nederlanden van de bekering tot 1750’.
Stracke had vastgesteld dat de mystieke literatuur nauwelijks vermeld werd in de grote geschiedenissen van de Nederlandse letterkunde uit de negentiende en twintigste eeuw. Dat een van de meest vertaalde schrijvers van de Nederlandse letteren op deze wijze werd behandeld, vond Stracke al te bar. Wat auteurs als Ruusbroec en Hadewijch betekenen, niet alleen voor de Nederlanden maar voor de hele wereld, moest worden duidelijk gemaakt door een gedegen studie van deze en andere figuren, geplaatst binnen de traditie van de Nederlandse vroomheid.
Wie teksten wil bestuderen moet erover kunnen beschikken. Er werd dus begonnen met het verzamelen van relevante documenten in een bibliotheek. Deze is na tachtig jaar uitgegroeid tot een unieke verzameling die naast de meer dan 100.000 boeken 530 handschriften en 30.000 oude drukken bevat. Voor zover de teksten nog niet uitgegeven waren, moest aan de editie ervan worden begonnen. Op grond van deze edities kon dan een studie worden gemaakt van de geschriften en hun auteur. Hiervoor werd de reeks ‘Studiën en Tekstuitgaven’ gesticht, later genoemd: ‘Studiën en Tekstuitgaven van Ons Geestelijk Erf’. Deze reeks omvat nu twintig delen waaronder edities van auteurs als Hendrik Herp (ca. 1410-1478), Geert Grote (1340-1384) en Jan van Ruusbroec (1293-1381). Voor studies van kleinere omvang werd een tijdschrift gesticht: Ons Geestelijk Erf. De eerste jaargang verscheen in 1927.
Op initiatief van de Nederlandse karmeliet Titus Brandsma (1881-1942) werd naast de strikt wetenschappelijke publicaties ook ruimte gemaakt voor boeken of boekjes die een breder publiek beoogden. Deze serie ging van start onder de naam: Bloemen van ons Geestelijk Erf (1929-1932, Nieuwe Serie 1949-1973). Bedoeling was de Middelnederlandse geestelijke literatuur in de oorspronkelijke tekst uit te geven en te voorzien van een juxta-vertaling in modern Nederlands, tot stichting van het brede gecultiveerde en devote publiek. In dezelfde lijn heeft Lodewijk Moereels sj (1899-1986), die van 1945 tot 1973 preses van het Ruusbroecgenootschap was, in een eenmansonderneming de geschriften van Ruusbroec tussen 1976 en 1983 voor het grote publiek toegankelijk gemaakt.
Het recent gepresteerde onderzoek ligt nog steeds in de lijn van het oorspronkelijk geformuleerde doel: editie en tekstinterpretatie. Zo werd vanaf 1981 aan een nieuwe kritische editie van het volledige oeuvre van Jan van Ruusbroec gewerkt. De uitgave is voltooid in 2006 en bevat de elf traktaten en de zeven overgebleven brieven in elf banden. Een tweede editiewerk van lange adem wordt uitgevoerd door Paul Verdeyen sj. Het betreft de belangrijkste bron van Ruusbroec: de werken van Willem van St-Thierry (ca. 1075-1148), tijdgenoot en vriend van Bernardus van Clairvaux (1090-1153).
De tekstinterpretatie heeft zich vooral op Hadewijch gericht met de monografie van Paul Mommaers sj Hadewijch. Schrijfster, begijn, mystica. Voor zijn boek over de relatie tussen christelijke en boeddhistische mystiek, Mysticism Bhuddist and Christian, geschreven in samenwerking met Jan van Bragt cicm, is Ruusbroec de voornaamste zegsman van de christelijke mystiek. Na het editiewerk aan Ruusbroecs Opera Omnia verdiept Thom Mertens zich vooral in de Moderne Devotie en de literatuurhistorische aspecten van de geestelijke literatuur.
Voor het toekomstig onderzoek kondigt zich een tweevoudige verschuiving aan. Ze betreft het onderzoeksobject en de benaderingswijze. Het onderzoek zal zich meer richten op een periode die tot nog toe te weinig aandacht heeft gekregen: de zestiende tot de achttiende eeuw. De benaderingswijze zal meer oog krijgen voor de contextuele benadering van de godsdienstbeleving: het socio-cultureel milieu waarin het werk van een bepaalde auteur ontstaan is, komt in het brandpunt te staan.
Via zijn onderzoek bouwt het Ruusbroecgenootschap contacten met het buitenland op. Voor de Amerikaans Engelse vertaling die bij de Ruusbroec-editie hoort, kunnen we bogen op een samenwerking met prof. dr. Helen Rolfson osf (St. John’s University, Collegeville, Minnesota) die startte in 1976. Dankzij contacten met Nicolas Standaert sj, sinoloog aan de Katholieke Universiteit te Leuven, werd aan Peking University een aantal colleges gegeven voor studenten filosofie. Deze ontmoeting werpt nu vruchten af in de vorm van een Chinese vertaling van sommige traktaten van Ruusbroec door een van de toenmalige studenten in samenwerking met Rob Faesen sj. Paul Mommaers bezocht meermaals de universiteit van Nagoya om er aan het Institute for Religious Studies te studeren en te doceren. Dat Ruusbroec geen onbekende is gebleven in Japan blijkt uit een menigte van vertalingen in het Japans.
Voor verdere informatie kan men de website van het Ruusbroecgenootschap bezoeken.