God vinden in Amsterdam

God vinden in Amsterdam

Jezuïeten op "experiment" in Amsterdam

Jezuïeten op “experiment” in Amsterdam

Kort geleden werden 100 jezuïeten in kleine groepjes uitgezonden in het Noordwesten van Europa. De bedoeling was om zich in “experimenten” te engageren in verschillende aspecten van het apostolaat van de jezuïetenorde. Jim Corkery en drie van zijn medebroeders gingen naar Amsterdam. Daar ervoeren ze op een nieuwe manier de genade van het gemeenschapsleven. Ze ontdekten ook dat God overal werkzaam is: in een Jezuïetenkerk en zelfs in de prostitutiebuurt.

 

Deze zomer werden meer dan 100 jezuïeten, jonger dan 65 jaar, uitgenodigd. Het doel was om samen te leven, te bidden en te werken. En dit op een manier die hen ontvankelijk zou maken om zich op onverwachte wijze zachtjes door God te laten “overvallen”. Dit was bedoeld als voorbereiding op een mogelijk toekomstig samen leven en werken. En dit op een wellicht even onverwachte wijze. Deze “jonge” jezuïeten kwamen op 21 juli bijeen in een groot huis van de orde in Heverlee, dicht bij Leuven. Daar begonnen zij aan een zomerbijeenkomst van twee weken. De ontmoeting zou bestaan uit drie delen. Het eerste deel bestond eruit om elkaar een paar dagen te leren kennen. Ook om meer te weten te komen over onze respectievelijke jezuïetenprovincies van Nederland, Vlaanderen, Groot-Brittannië en Ierland. Voor het tweede deel vertrokken wij in kleine groepjes van vier of vijf naar verschillende plekken in onze provincies. We werden uitgenodigd om te leven, te bidden, te werken en om eenvoudigweg samen te zijn. Dit alles in openheid voor wat God ons als mogelijke toekomstige, gemeenschappelijke zending zou kunnen tonen door middel van deze ervaringen. Tijdens het derde deel kwamen we weer samen met de gehele groep in Clongowes Wood College, een jezuïeteninternaat dicht bij Dublin. Daar reflecteerden wij op onze ervaringen. We keken terug op wat er met ons was gebeurd. We vroegen ons af wat God ons mogelijkerwijs toonde over een gemeenschappelijke toekomst. We stonden ook stil hoe Hij met ons was geweest: waar was God in de gebeurtenissen die wij meemaakten in de kleine groepjes? Hoe ervoeren we Hem op al die verschillende plekken waar wij naartoe waren gezonden?

Ik kom uit de Ierse provincie. Ik werd naar Amsterdam gezonden met mijn provinciegenoot William Pearsall, met Nick Austin uit de Britse provincie en met Bert Daelemans uit de Vlaamse. We kenden elkaar niet zo heel erg goed. Zelf kende ik Nick een beetje. Vooral omdat ik hem kort geleden in Dublin had ontmoet. William en ik hadden elkaar voor het laatst ontmoet in de jaren ’70. We waren toen beiden novicen. Bert had ik zelfs nog nooit gezien! En daar waren we dan. We vormden een klein groepje uit drie verschillende landen. We vertrokken samen op weg naar een vierde land dat voor geen van ons een thuis was. We kregen enkel de zending om “simpelweg” God in de stad te vinden. Drie van ons spraken niet eens de taal van het land. Maar we werden geholpen door de enige voor wie dat wel geldt. Ook onze Nederlandse jezuïeten-gastheren (allemaal ouder dan 65 natuurlijk, want alle jongeren waren weg) stonden ons bij door hun huis en hun harten voor ons te openen. Ze boden ons de kans om het (grotendeels verborgen) christelijke leven te delen van een heel geseculariseerde stad. Die stad wekte onmiddellijk onze interesse met haar schoonheid, levendigheid en verscheidenheid.

Een jezuïet wordt gezonden om – met grove penseelstreken geschetst – God naar de wereld te brengen en de wereld naar God. “Brengen” is eigenlijk niet het juiste woord. Want jezuïeten geloven in de Menswording. Ze gaan er daarom van uit dat God altijd al in de wereld is. Hij is aanwezig in de diepte van onze werkelijkheid. Hij heelt haar, houdt van haar en verzoent haar met zichzelf (2 Korinthiërs 5, 19). Dus was het in Amsterdam niet zozeer onze missie om God “naar de stad te brengen”, maar eerder om er God te vinden. We wilden zijn werkzaamheid ontwaren. We verlangden ernaar onszelf op de één of andere manier ontvankelijk te maken. We wilden erdoor gevitaliseerd worden. Hoe moesten we dat doen? Op de eerste plaats nam ieder van ons dagelijks een uur om te bidden. Ten behoeve daarvan waren er dagelijkse thema’s en Bijbelteksten voor ons voorbereid. Zij hadden een lichte focus op het zoeken naar wat God zou kunnen verlangen voor de gezamenlijkheid van onze vier provincies in de komende jaren. Daarna namen we de tijd om met elkaar uit te wisselen. We deelden met elkaar hetgeen tijdens ons bidden bij ons naar boven was gekomen. Op de tweede plaats zouden we proberen om iets te doen in de kerk die met het huis verbonden is. De kerk is genoemd naar Sint Franciscus Xaverius. We namen deel aan de liturgie (vooral de Nederlandstalige onder ons). We probeerden bezoekers rond te leiden met de verschillende talen die we machtig zijn. Op de derde plaats legden wij bezoekjes af aan enkele gemeenschappen die onze gastheren kenden. Die gemeenschappen stelden ons in staat om te proeven hoe God aanwezig en werkzaam is in Amsterdam. Op de vierde plaats – en dit hing natuurlijk enorm af van de vindingrijkheid, gaven en neigingen van ieder van ons – lag de hele stad natuurlijk voor onze voeten. De stad nodigde uit om bezocht te worden, om ontdekt en genoten te worden. Er waren volop redenen waarom wij – de stad in trekkend – Gods’  aanwezigheid op onverwachte manieren zouden moeten kunnen bespeuren. Dat probeerden we dus ook, met open hart en ogen om de God of surprises tegen te komen.

Het Amsterdamse “experiment” bleek uitermate waardevol. Dit door eenvoudigweg samen te wonen: we winkelden in de supermarkten van Amsterdam om boodschappen te doen. We kookten voor onszelf (en vaak voor twee van onze Nederlandse medebroeders). We zaten uitgebreid aan tafel en maakten plannen. Daardoor vormde onze groep zich onmerkbaar om tot een gemeenschap. De gesprekken waarin wij vertelden over ons gebed – en het feit dat wij van elkaar wisten dat ieder van ons dagelijks bad – verdiepte ons gemeenschapsgevoel. Er groeide een onderling vertrouwen. Op onze gesprekken volgde bijna dagelijks een gezamenlijke eucharistieviering. Daarom waren wij alles bij elkaar zo’n drie uur per dag in gebed. Wij waren niet echt op retraite, maar evenmin waren wij niet op retraite. We ervaarden een wederzijdse in gebed gedragen steun. Dat maakte onze ervaring rijker dan de ervaring van een jaarlijkse retraite op ons eentje vaak geweest was. Ik herinner mij een uitdrukking als: “Ik voel mij open gebroken door de manier waarop wij samen-zijn”. Ik herinner mij ook hoe op een dag één van ons vertelde, hoe hij zich bewoog van troosteloosheid naar troost. Het was een beweging die ieder van ons zelf ook waarnam juist tijdens ons gezamenlijke gebedsvolle gesprek. Wij waren ook in staat om toe te geven, dat dit niet echt de manier is waarop wij dagelijks in de Sociëteit leven. Dit was niet zozeer een ervaring van een tekortkoming. Wij realiseerden ons dat deze tijd van onderling nabijheid in Amsterdam een bevoorrechte tijd was. Het kon niet in iedere alledaagse situatie gegeven zijn. Maar de ervaring van dat tekort daagde ons uit. We dachten erover na hoe deze Amsterdamse ervaring iets meer vlees en bloed zou kunnen worden in onze dagelijkse levens (die zich voor twee van ons afspelen in provincies waarin wij wel werken, maar waaruit wij niet afkomstig zijn).

Prima! Wij waren dus druk bezig God te vinden in onze gemeenschap. Maar vonden wij Hem ook in de stad, zoals van ons gevraagd was? Zeker. Onze ervaring had een slinger-achtig karakter. Wij bespeurden dat wij heen en weer werden bewogen tussen enerzijds thuis een biddende gemeenschap te zijn, en anderzijds het in deze geest bezoeken van andere gemeenschappen in de stad. Wij bespeurden dat wij dit meer deden als een “wij” dan als vier afzonderlijke individuen. Bij de gemeenschap van de Catholic Worker (Dorothy Day) in Amsterdam Zuidoost (het is een gemeenschap dat gesticht werd in 1986. Toen kwamen drie leden van de Catholic Worker in New York naar Amsterdam. Zij boden dagelijks gastvrijheid aan migranten uit Afrika, Azië en Europa) zaten wij samen aan tafel. We aten gezamenlijk met de mensen. Na afloop met de leden van gemeenschap praatten we na. Het bleek dat zij onze geest van gemeenschap bespeurd hadden. Ze maakten zelfs opmerkingen over de manier waarop wij samen waren. Dit was bemoedigend. Vooral omdat zij zelf zo’n opmerkelijke christelijke gemeenschap zijn. Zij zijn dat bewust en expliciet. Het is zelf in die mate dat enkelen van hen leven met zo’n opvallende goedheid, dat God ongenoemd kan blijven maar zijn gelaat desalniettemin oplicht.

Bij de oecumenische gemeenschap “Oudezijds 100”, die zich in het hart van de hoerenbuurt van Amsterdam bevindt, werden wij enorm geraakt. Oudezijds 100 helpt nu al 50 jaar lang mensen in Amsterdam, die zich aan de rand van de samenleving bevinden. Dit gebeurt door hen te ondersteunen en onderdak te geven. Het Godsvertrouwen straalde van de leidster van de kerngemeenschap uit. Zij vertelde ons verhalen over vergevingsgezindheid, het vertrouwen op Gods genade en geloof in de voorzienigheid. Dat alles ontroerden ons. Het schonk ons later – tijdens ons gebed – inzicht in het belang van onze eigen kwetsbaarheid in ons eigen leven. Als individuele jezuïeten zijn wij kwetsbaar. Als jezuïetenprovincies zijn wij ook kwetsbaar. Een gezamenlijke toekomst zal dat niet kunnen negeren.

Ik heb steeds ‘wij” gebruikt bij het beschrijven van wat ons in Amsterdam gebeurde. Maar ik ben me ervan bewust dat ieders ervaring ook heel eigen was. Het “wij” is echter gerechtvaardigd. Vooral omdat wij – veel meer dan jezuïeten gewoon zijn – al deze belangrijke activiteiten samen doormaakten. We deelden ook ons gebed en ons dagelijks leven met elkaar. Alle bezoeken legden wij samen af. En wij bemerkten dat wat wij tijdens onze bezoeken hoorden en zagen, opdook in onze gebeden. Het was ook terug te horen in onze gesprekken daarover. Tijdens die gesprekken kwam onze ontdekking van “open gebroken te worden” voor het eerst naar boven. En overal waar wij kwamen was er een “grensgebied” (om een hedendaagse uitdrukking van de Sociëteit te gebruiken). Hierdoor werd de zending, om er te zijn voor mensen aan de rand van de samenleving, niet veronachtzaamd. Iets hiervan gebeurde ook op de ochtend die wij doorbrachten met een hoogleraar van de Vrije Universiteit. Hij heeft een achtergrond in de zakenwereld. Hij specialiseerde zich aldaar op de theologische faculteit in spiritualiteit en economische ethiek in een interreligieuze context. Hij maakt daarbij gebruik van ignatiaanse bronnen, om te spreken over het nemen van beslissingen en over onderscheiding. (Als theologiedocent zou ik me nogal uitgedaagd voelen om dat op net zoveel grensgebieden toe te passen, als hij met één worp bestrijkt).

Omdat de genade nu eenmaal voortbouwt op de natuur, vonden individuele gaven ook hun uitlaatklep. William vond God niet alleen in het spreken over de kunst in de stad. Hij vond God ook door te praten over de schatten van de kerk van Sint Franciscus Xaverius met de bezoekers van de kerk gedurende de open middagen. Bert speelde op het orgel van de kerk tijdens sommige van die middagen. En ik hing daar ook rond, met een slechts beperkte kennis van de schatten van de kerk. Ik gebruikte die beperkte kennis om gesprekken te beginnen die vervolgens allerlei andere kanten op konden gaan. Wij hadden allemaal zo onze ontmoetingen in de stad. We engageerden ons met mensen op een manier die het functionele oversteeg. Ik heb dit kunnen doen in cafeetjes, boekhandels en soms op een bankje in een park. De anderen deden het op hun manier en in overeenstemming met hun eigen persoonlijkheden en interesses. Omdat wij zelf getroost waren, konden wij ook troost bieden. Minstens een beetje meer dan het tegendeel. En op een gegeven moment bleken wij het in een gesprek er over eens te zijn dat als wij de mensen van Amsterdam – en mensen waar dan ook – de gelegenheid konden bieden om meer getroost te leven, meer beïnvloed door de “goede geest”, dat wij dan zouden kunnen beginnen om te schitteren als sterren in het heelal en vast te houden aan het woord des levens (Filippenzen 2, 15-16). Op een bescheiden manier zouden wij dan God vinden. Wij zouden Gods’ aanwezigheid in de stad laten opduiken, zoals van ons was gevraagd in dit experiment.

Gebaseerd op onze ervaringen in Amsterdam en in de wetenschap dat de genade ons geschonken zal worden, hopen wij niet teveel. Wij hopen dat de leden van de vier provincies van Nederland, Vlaanderen, Groot-Brittannië en Ierland een gezamenlijke zending kunnen ontwikkelen. Een zending die mensen tot een grotere troost zullen brengen omdat wijzelf meer in troost leven. Dit moet toch wel in overeenstemming zijn met Gods’ heilsplan. Paus Franciscus beschreef dat kort geleden: “Wat is Gods’ heilsplan? Dat is ons te maken tot één enige familie van zijn kinderen. Een familie waarin iedere persoon voelt dat God nabij is en zich door Hem bemind voelt… De Kerk heeft haar wortels in dit heilsplan”. En daar wortelen ook de jezuïetenprovincies van Noordwest Europa.

Jim Corkery sj

Met dank aan www.thinkingfaith.org

Jim Corkery is een lid van de Ierse jezuïetenprovincie en doceert theologie aan de Pauselijk universiteit de “Gregoriana” in Rome 

Bekijk alle nieuwsberichten

Deel