Wim Beuken sj

Exegeet

Wim Beuken sj

Exegeet

Exegeet

Naar aanleiding van de viering in 2009 van de 60ste verjaardag van zijn intrede in de Sociëteit van Jezus gaf Wim Beuken sj onderstaand interview.

Wim, je viert dit jaar dat je 60 jaar jezuïet bent, op 7 september. Kun je ter introductie vertellen wat je zoal hebt gedaan in de Sociëteit?

Na de gewone opleiding in de provincie, met candidaats (nu bachelor) klassieke talen aan de Universiteit van Amsterdam en tertiaat in Paray-le-Monial, heb ik in Rome aan het Pauselijk Bijbelinstituut de zogeheten candidatura ad lauream (toelating tot de promotie) voor Oude Testament behaald. Ik ben daarna gepromoveerd aan de protestantse theologische faculteit van de Universiteit van Utrecht. Vervolgens heb ik exegese gedoceerd en bedreven in Amsterdam (18 jaar), Nijmegen (5 ja

ar) en Leuven (8 jaar). Ik krijg de huidige pensioenjaren goed gevuld met studie en publiceren, als lid van de Pauselijke Bijbelcommissie en als bisschoppelijk gedelegeerde in het bestuur van de Katholieke Bijbelstichting (beide taken eindigen dit jaar), en met allerlei universitair commissiewerk.

Veel mensen verbinden jouw naam aan het exegetisch commentaar op het boek Jesaja. Hoe heb je jouw vakgebied, de exegese, zien veranderen in de loop der jaren?

In het tijdperk dat ik meegemaakt heb, heeft het exegetische bedrijf zich sterk ontwikkeld. De synthese van de jaren vijftig is sinds de jaren zeventig merendeels verlaten: de paradigma’s van de Pentateuch, Profeten en het Psalmenboek zijn omgespit, over de geschiedenis van Israël woedt een hevig debat. De confessionele tegenstellingen zijn praktisch weggevallen, men kan uit iemands exegese nauwelijks meer opmaken of hij/zij van katholieke of reformatorische huize is. Daarvoor in de plaats is wel een grote verscheidenheid aan methodische benaderingen gekomen. Deze zijn dikwijls te herleiden tot literaire en historische grondvisies en tot pogingen om die met elkaar in overeenstemming te brengen. Zonder overdrijving kan ik zeggen dat dit mee te maken een adembenemend boeiende belevenis vormt.

Je bent nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de katholieke Willibrordvertaling 1995, de oecumenische Nieuwe Bijbelvertaling en de Studiebijbel, de studie-editie daarvan. Hoe is het om met zoveel mensen te werken aan zo’n groot, oecumenisch project als het laatste?

Vertalen is altijd interpreteren. De fundamentele leidraad ‘brontekstgetrouw, doelgroepgericht’ was het motto van de NBV, maar bij de toepassing daarvan kwamen, naast exegetische verschillen, allerlei levensbeschouwelijke tradities en literaire opvattingen stevig om de hoek kijken. Vergeet niet dat Joodse geleerden aan het proces deelnamen en dat Vlaamse deskundigen hun taalvariant aandroegen. Dat het project toch tot een goed einde is gebracht, is een interconfessionele en interculturele gebeurtenis van betekenis, vergelijkbaar met de Statenvertaling. De vruchtbaarheid ervan voor de oecumene is nauwelijks te overschatten. De NBV is overigens de eerste en enige vertaling in het Nederlands waaraan een vertaaltheoretisch plan ten grondslag ligt, dat in elke fase van vertaling weer aan de praktijk werd getoetst. Je kunt op honderden plaatsen kritiek uitoefenen, maar dat geldt voor elke vertaling. Opbouwende kritiek betrekt het handboek van het vertaalproject erbij om te voorkomen dat het een kwestie van theologische hobby of literaire smaak, kortom nattevingerwerk wordt. Overigens is een herziening ter hand genomen: de talloze boeken, artikelen en suggesties worden verwerkt binnen het kader van de opzet (publicatie voorzien voor 2013).

Je was tevens lid van de pauselijke Bijbelcommissie. Deze commissie heeft vorig jaar een document gepubliceerd over de Bijbel en de moraal. Het document beschrijft hoe de Bijbel een richtsnoer is bij het menselijk handelen en de zoektocht naar persoonlijk geluk. Wat is voor jou het meest waardevolle aan dit document?

Het eerste document waaraan ik meegewerkt heb, ‘Het joodse volk en zijn heilige geschriften in de christelijke Bijbel’, is gunstiger onthaald dan verwacht, mede omdat het kon verwijzen naar de beroemde toespraak van Johannes Paulus II in de synagoge van Mainz (1980). Ons jongste document, ‘Bijbel en moraal. Bijbelse wortels van het christelijke handelen’ (de vertaling van p. Felix van Voorst tot Voorst SJ wacht op publicatie), zal wel minder aandacht krijgen. De materie is moeilijker en het document onthoudt zich van oplossingen voor de talloze vraagstukken van deze tijd. Daardoor heeft het minder nieuwswaarde. Het concentreert zich op de Bijbelse inspiratie tot verantwoorde christelijke keuzen van handelen bij de zoektocht naar menselijk geluk. De fundamentele verdienste is, mijns inziens, dat het duidelijk onderscheid maakt tussen autonome ethiek en Bijbelse moraal. De laatste steunt op het geloof dat het leven een geschenk is waarin God zichzelf openbaart en waarop de navolging van Jezus een geëigend antwoord vormt. In dit kader wordt het Oude Testament als volwaardig naast het Nieuwe Testament voorgesteld. Het document opent met de tien geboden en de zaligsprekingen in twee kolommen naast elkaar als lichtbakens voor een dergelijke leefwijze. Ik ben benieuwd hoe deze visie praktisch gestalte krijgt. De dikwijls onbewuste opvatting dat het Oude Testament een lagere vorm van moraal voorstelt, is nog wijd verbreid. Dan verwijst men altijd weer naar de polygamie van de aartsvaders, de gewelddadige heilige oorlogen en de vervloekingen van de zondaars. Paulus VI heeft gepoogd het laatste probleem, voor zover het de psalmen betreft, op te lossen door toe te staan dat de geweldpassages niet in het brevier worden opgenomen. Maar een oplossing die echt hout snijdt, is aandacht te hebben voor de kritiek op geweld die in de Schrift zelf ligt verwerkt. Dat probeert ook het document.

Ben je gelukkig met de rol die de Schrift op het ogenblik in de katholieke Kerk speelt?

‘Gelukkig’ is te veel gezegd, ‘voorlopig tevreden’ wel. Wanneer we het slotdocument (voor zover al bekend) van de jongste bisschoppensynode (2008) over ‘het woord van God’ als graadmeter nemen, dan is de conclusie dat het indrukwekkende stuk van Vaticanum II, Dei Verbum, in ieder geval doorwerkt en verder kan doorwerken. Tegelijkertijd kan je hierin bespeuren dat de rol van de Schrift als kritische instantie ten opzichte van de traditie nog niet erkend wordt. Geheel in de lijn van de theologische stroming waarvan de huidige paus de voornaamste woordvoerder is, stelt het document de traditie als providentiële, naadloze voortzetting van de Schrift voor. De grote Reformatoren hebben dus alle reden zich in hun graf te roeren! Maar ook in de kerk leeft daaromtrent een andere visie: Sola Scriptura kent een katholieke uitleg. De vernieuwing die Vaticanum II heeft gebracht, kwam voort uit aandacht voor de tekenen van de tijd en tevens uit de vrijmoedige confrontatie van de traditie met de Schrift. Om dicht bij huis te blijven, onze medebroeder kardinaal Carlo Martini, oud-rector (mijn oud-professor) van het Bijbelinstituut in Rome en aartsbisschop van Milaan in ruste, schuwt het niet om in tactvolle, openhartige artikelen en interviews de hete hangijzers te noemen die de kerk in een impasse houden. Het betreft hier zaken met vele aspecten, maar zijn fundamentele inspiratie is duidelijk: de Schrift dient niet enkel tot legitimatie van de situatie zoals die gegroeid is, wij mogen haar zo lezen dat zij tot kritische initiatieven leidt. Het doet overigens deugd dat verschillende aan Jezuïeten gelieerde tijdschriften regelmatig blijk geven van dezelfde grondhouding.

Welke rol speelt de Schrift in jouw persoonlijke religieuze beleving?

Loed Loosen, mijn jaargenoot, met wie ik had gehoopt dit jubileum te vieren en die ik hier dankbaar noem, heeft met een hem kenmerkende twinkeling van de ogen mij dezelfde vraag eens directer gesteld: ‘Is voor jou Jesaja belangrijker dan Ignatius?’ Ik heb toen ‘ja’ geantwoord en zijn vrijmoedige vraag gepareerd met de opmerking: ‘Ik vermoed dat ook voor jou de Schrift belangrijker is, voor zover een vergelijking mogelijk is.’ Mijn antwoord moet dus nu in de openbaarheid ook ‘ja’ luiden. De Orde heeft mij naar de Schrift gebracht. Om het beeld van de paascantus Vidi aquam egredientem de templo (‘Ik zag het water uit de tempel stromen’, aan Ezechiël 47 ontleend) te gebruiken, als exegeet, zeker als oudtestamenticus, sta je wat hoger stroomopwaarts aan de bedding van Gods spreken door de geschiedenis dan aan de laatmiddeleeuwse delta van verschillende spiritualiteiten (de moniale, franciscaanse, dominicaanse, ignatiaanse en carmelitaanse, om slechts enkele te noemen). Deze hebben een grote bloei gekend en maken thans een grote opbloei door. Natuurlijk. ‘Overal waar de rivier stroomt, staan bomen en is veel vis’ (Ez. 47,7-9). Maar in zover hedendaagse vertolkers daarvan de blik weinig stroomopwaarts, naar de tempel toe, richten, spreken zij mij minder aan. Ook achter Ignatius’ godservaring gaat altijd schuil dat God zich een volk gekozen heeft om zijn geluk brengend Woord in de chaos van de wereld en van eigen falen ten gehore te brengen. Manresa/Cardoner vervangt Sinaï niet, evenmin als de kerk Israël opvolgt. Wat later komt, is een verbijzondering. Vergelijkbaar trouwens, in de behoefte aan een blik meer stroomopwaarts voel ik me verwant aan onze medebroeder Paul Verdeyen: hij mist onder ons aandacht voor de levensgrote voorgangers van Ignatius, de middeleeuwse mystici, vooral die van onze eigen Lage Landen (Hadewijch, Ruusbroec). Natuurlijk kan niet iedereen alles overzien en uitdragen, maar als orde kunnen we pogen het ignatiaanse erfgoed te situeren in het geheel van de openbaring. Weliswaar is de alles omvattende kennis van de Thora volgens de rabbijnen alleen voor Mozes weggelegd, maar zijn onderricht gaat in het hemels paradijs verder, en als hij daar zestig klassen onder de boom des levens bezighoudt, willen wij toch in een van de betere terechtkomen?

Bekijk alle portretten

Deel